Op vertaalhistorisch gebied is verder nog op te merken dat de mededeling aan het begin van de ‘Verantwoording’ achterin het boek (p. 530-531), dat ‘Bijzonder aan deze uitgave is dat wij de inleidende brief van Laurence Templeton, die aan het eigenlijke verhaal voorafgaat, hebben opgenomen,’ de indruk wekt dat dat nooit eerder is gebeurd. Maar ook Köster Henke, Prager Lindo en Keller namen deze mystificerende brief van de zogenaamde bezorger van een Ivanhoe-manuscript op - hoewel hij in latere Lindo- en Keller-uitgaven vaak ontbrak.
Dan de uitgangspunten van de vertalers, zoals uiteengezet in de onderhoofdstukken ‘Integrale vertaling (een stellingname)’ (p. 11-14) en ‘Integrale ver taling (de praktijk)’ (p. 15-17) van de inleiding, waarin overigens enkele malen de term ‘hertaling’ voorkomt waar ik me ‘hervertaling’ zou kunnen voorstellen maar ‘vertaling’ of ‘nieuwe vertaling’ zou verwachten. Elders komt ‘hertaling’ overigens wel voor in de gebruikelijke definitie van ‘intralinguaal’ (p. 13) een tekst wat vorm en taal betreft aanpassen aan actuele behoeften. Damsma en Miedema thematiseren terecht een algemeen en bekend probleem bij het vertalen van niet-hedendaagse teksten: taal van vroeger moet taal van nu worden. In het geval van Ivanhoe betekende dat, dat voor de verteltaal van Scott een kloof van bijna tweehonderd jaar moest worden overbrugd, met de complicerende factor dat de auteur zijn figuren een soort fictief ‘middeleeuws’ laat praten. Voor Scotts taal kozen de vertalers voor ‘licht archaïserend’ taalgebruik, het ‘middeleeuws’ werd ‘sterk gedoseerd quasi-Middelnederlands’ (p. 15). ‘Sterk gedoseerd’ lees ik als: met mate en, zoals de vertalers zelf zeggen, niet op een eeuwtje of zo kijkend. Dat is allemaal verdedigbaar. Vreemd is in dat verband wel dat achterin het boek (p. 528-529) een ‘Woordenlijst’ is opgenomen als ‘handreiking in de vorm van een lijst waarop van de minst bekende woorden [...] de betekenis wordt gegeven’ (p. 16). Nog vreemder is dan de mededeling dat de meeste van die woorden ‘gewoon in de moderne Van Dale te vinden zijn’. Voor wie is dan zo'n woordenlijst bedoeld? Als ze voor mij is bedoeld, waarom staat bijvoorbeeld - ik prikte op een willekeurige bladzij - het woord ‘preceptorij’ er dan niet in, dat ik
niet ken en dat ook niet in mijn ‘moderne Van Dale’ staat? Eveneens selectief is het feit dat de vertalers wél de inleidende brief van ‘Laurence Templeton’ uitvoerig annoteren, maar niet de rest van de roman. Met het argument: ‘omdat de dichtheid van historische verwijzingen daarin extra groot is, zodat er anders teveel onbegrepen zou blijven en het romantische concept van de gefingeerde auteur te schimmig zou blijven’ (p. 531). Maar, zou je kunnen zeggen (en de vertalers zeggen het ook op p. 530): de gefingeerde brief maakt onlosmakelijk deel uit van het romantische concept van het boek. Wil je als vertaler dit concept aan de lezer van nu aanbieden, dan moet je alles annoteren - of niets.
Damsma en Miedema wilden Ivanhoe, dat zij een ‘sterk verouderd’ kunstwerk noemen (meer klassieker-bashing op dezelfde bladzij), ‘voor eigentijdse lezers beschikbaar [...] stellen’, vanuit de niet erg optimistische verwachting dat zoiets ‘per definitie voor een beperkt publiek’ (citaten p. 11-12) gebeurt. Een beetje meer vertrouwen in Scotts Ivanhoe, in de potentiële lezer en in de mogelijkheden om zonder allerlei hulpmiddelen als selectie-