| |
| |
| |
Helga van Beuningen
Dankwoord
(Vertaling Marijke Castel)
Geachte dames en heren, lieve collega's, lieve vrienden, lieve Adri,
Mijn auteur heeft zich in fraaie, grote bewoordingen over mijn werk uitgelaten en net zo groot is de verleiding voor mij, de minder bedreven spreekster, om me achter zijn rug te verschuilen, net zoals ik me met mijn werk immers al zo lang achter zijn rug verschuil. Daaraan heb ik nooit getwijfeld en ook ergernis of zelfs jaloezie waren mij vreemd; het hoort simpelweg bij mijn werk en mijn ideeën over literair vertalen om mijn kundigheid in dienst van het vreemde, het vreemdtalige werk te stellen. Maar dan dwarrelt plotseling het bericht mijn woning binnen, c.q. wordt mij via mijn antwoordapparaat doorgegeven, dat men mij voor mijn werk de Helmut-M.-Braem-Übersetzerpreis toegekend heeft! Niet voor het werk dat ik inmiddels al twintig jaar in dienst van de literatuur in het algemeen lever, maar in het bijzonder voor mijn vertalingen van de boeken van de Nederlandse auteur A.F.Th. van der Heijden, en met name voor zijn zevendelige romancyclus De tandeloze tijd. Even is het dan uit met de gebruikelijke rust, het gebruikelijke arbeidzame bestaan - gelukwensen stromen binnen en moeten beantwoord worden, er vinden gesprekken plaats over de organisatie en het verloop van de prijsuitreiking, de gedachten concentreren zich een tijdje steeds meer op Wolfenbüttel en op deze dag, keren begrijpelijkerwijs ook steeds vaker terug naar de vertalingen die daar bekroond zullen worden en draaien daarbij om deze ene vraag: wat was er eigenlijk zo bijzonder aan dit vertaalwerk, waarom neemt dit werk zo'n belangrijke plaats in in de bepaald niet korte lijst van mijn vertalingen, waarop werken van grote en voor een deel zeer bekende schrijvers en schrijfsters staan?
Het korte antwoord daarop luidt: ten eerste was De tandeloze tijd met zijn meer dan 3500 bladzijden, populair gezegd, een behoorlijke kluif, en ten tweede hoort deze romancyclus bij de moeilijkst vertaalbare werken die op mijn lijst staan. Maar er is nog een iets langer en explicieter antwoord en op een aantal aspecten wil ik hier kort ingaan.
Vanuit het standpunt van de vertaler is Van der Heijdens taalgebruik doorspekt met idiomatische woordspelingen, uiterst gedetailleerde beschrijvingen, filosofische uitweidingen, een grote hoeveelheid cultuurgebonden realia, die voor een deel expliciet worden genoemd, maar voor een deel slechts als een subtekst onder de daadwerkelijke tekst verborgen liggen, dialogen die op zeer uiteenlopende wijze geschilderd worden. Zijn taalgebruik is onder andere ontleend aan jongerentaal,
| |
| |
aan studentenjargon, aan taal die bij een bepaalde scene hoort, zoals bijvoorbeeld die van punkers, aan verschillende dialecten en sociolecten, maar grijpt ook vaak terug op huiselijk taalgebruik, dat natuurlijk in geen enkel woordenboek te vinden is.
Dit zijn problemen waar iedere vertaler zich van tijd tot tijd en in verschillende mate op stukbijt. Ook ik had beslist deze of gene noot al gekraakt, maar het werk aan de Tandeloze tijd - nomen est omen! - bracht toch wel een heel gebit in gevaar. Woordspelingen bijvoorbeeld vormen voor vertalers vaak een speciale uitdaging. Daarbij wordt bij uitstek een beroep gedaan op fantasie, creativiteit, humor - ze zijn het zout in de pap, een welkome afwisseling in de alledaagse vertaalroutine. Meestal vind je na lang gepuzzel met alle mogelijke ingevingen ook wel een oplossing, of in het allerergste geval, als de nood echt aan de man komt, kun je aan de noodrem trekken en een woordspeling op elegante wijze wegmoffelen. (Vroeger las je ook nog wel eens een kleingedrukte voetnoot: onvertaalbare woordspeling. Opm. v/d vert.) Mocht u zich nu zorgen maken, dan kan ik u geruststellen: de wegmoffelmethode is bij Van der Heijden niet mogelijk. Hij hangt betekenisdragende kernbegrippen vaak aan een woordspeling op, wat betekent dat een van de mogelijke vertaaloplossingen, de substitutie, wegvalt. Soms kon ik een probleem oplossen door het naar het dialectische niveau te verschuiven. Aan het eind zal ik daarvan een voorbeeld geven.
Maar dat gaat natuurlijk niet altijd - en dat zou ook saai zijn -, nee, bij Van der Heijden is bijna elke woordspeling anders opgebouwd en moet daarom anders opgelost worden. En elke woordspeling vergt de volledige inzet van mijn hersens en al mijn toewijding, omdat ik er zeker van kan zijn dat het ergens in een van de andere hoofdstukken van hetzelfde boek of in een ander deel van de cyclus weer opduikt. Ik moet dus rekening houden met verschillende contexten, wat vrij moeilijk is als ik de vervolgdelen nog helemaal niet ken, omdat ze nog niet geschreven zijn.
In 1993, toen ik Weerborstels vertaalde, mijn tweede boek van Van der Heijden na het boek Het leven uit een dag, dat buiten de cyclus valt, schreef ik in een brief aan de auteur:
Voor dat ‘tut - kut’ probleem heb ik intussen een - hopelijk bevredigende - oplossing gevonden en ook voor ‘zwaarder - lichter’. (Realiseer je je tijdens het schrijven van een boek eigenlijk wel wat voor problemen jouw mooie, geestige vondsten voor je arme vertalers en vertaalsters opleveren???)
Waarop mijn auteur antwoordde:
Fijn dat je de twee voornaamste vertaalproblemen al hebt weten op te lossen!
Nee, ik ga er niet speciaal voor zitten om te pogen mijn vertalers tot razernij te brengen (dat deed Nabokov!), maar ik ga evenmin een woord of woordspeling uit de weg om hen te sparen. Wie verkrampt in een rusthuis belandt, ga ik zeker opzoeken, met fruit of bloemen. Zo ben ik ook wel weer.
| |
| |
En zo was hij ook werkelijk in de loop van de inmiddels veertien jaar dat ik nu al zijn boeken vertaal. Gelukkig hoefde hij me nooit in een rusthuis te komen opzoeken, maar met raad en daad, dankbaarheid en aansporing stond hij me altijd bij. Ik kon hem bladzijdenlange vragen stellen en dan schreef hij een vier tot vijf keer zo lang antwoord terug. Op die manier heeft hij, zo schreef hij eens voor mij als opdracht in een van zijn in het Duits verschenen boeken, ‘achteraf nog een heel boek naast het eigenlijke boek geschreven’. Onze correspondentie vult een dikke ordner en fragmenten eruit zijn in Duitse en Nederlandse literaire tijdschriften, en ook in de tekstbundel Gruppenporträt. Wer ist wer in der Zahnlosen Zeit? verschenen. Ik kon alles vragen - dialectische uitdrukkingen die ik niet helemaal begreep; woorden en zinswendingen die in een ééntalig woordenboek in vijf verschillende betekenissen voorkwamen, maar die Van der Heijden in een zesde, niet in het woordenboek opgenomen betekenis gebruikt had; woorden die ik nergens vond en ook niet kon vinden, omdat ze, om een klein voorbeeld te noemen, één keer door zijn grootmoeder waren gebruikt. Of hulp bij citaten, in het bijzonder die van Nietzsche, die hij in zijn tijd als filosofiestudent wel heel grondig bestudeerd moet hebben, of een gedachtewisseling over passages die moeilijk interpreteerbaar waren - ik kon me met alles tot Adri van der Heijden wenden en hij beantwoordde alles geduldig, bezield en heel erg uitvoerig. Hier een paar voorbeelden, waarvan het eerste afkomstig is uit Advocaat van de hanen:
peesje stinken. Ik heb begrepen waar het hier om gaat, maar ik heb (nog) absoluut geen idee hoe ik deze uitdrukking moet vertalen. Misschien kom ik iets verder als ik van jou hoor, hoe je erop gekomen bent; hoe belangrijk is bijvoorbeeld die ‘pees’, waarom heb je niet gewoon zoiets als ‘schoenveters aansteken’ of iets in die trant gekozen? Moeilijk!!!
Het antwoord luidde:
Bij mij op de lagere school werd het in brand steken van een stuk schoenveter, om zo moedwillig een scherpe schroeistank in het klaslokaal te creëren, door iedereen letterlijk ‘peesje stinken’ genoemd. Een wonderlijke constructie, voorwaar! Ik weet niet of het een soort afkorting was: (een) peesje (tot) stinken (brengen), of (een) peesje (doen) stinken. Peesje staat dan voor stukje schoenveter (als het ‘peesje’ in de hand werd gehouden, om het af en toe al blazend met de mond te doen opgloeien), óf voor de hele schoenveter (als stiekem het uiteinde van iemands schoenveter onder de schoolbank in brand werd gestoken).
Het zou ook nog kunnen - en die kans lijkt mij iets kleiner - dat de uitdrukking ‘peesje stinken’ als een soort Indianentaal werd gebezigd: ‘Howgh, peesje stinken, bleekgezicht!’, in plaats van: ‘Uw schoenveter stinkt, meneer.’
Pees(je): In Van Dale bet. 4 van de eerste afdeling: ‘snoer van samenge- | |
| |
vlochten draden’. Ook het zachte, witte touw dat om een tol werd gewonden, ten einde deze tot draaien te brengen, werd wel ‘pees’ of ‘peestouw’ genoemd. Voor Quispel vertegenwoordigt de schooluitdrukking ‘peesje stinken’ kennelijk iets sentimenteels uit zijn jeugdjaren. Uit de context van het hoofdstuk zou je kunnen opmaken dat Quispel zonder de letterlijke herinnering aan die kinderlijke term uit zijn schooljaren nooit zijn schoenveter in brand zou hebben gestoken. Het zegt iets over de alcoholische verwarring waar hij in terecht is gekomen dat hij zo'n kinderlijk spelletje verwart met een ‘daad van protest’. Belangrijk lijkt me dus dat je er een Duitse uitdrukking voor kiest (of bedenkt) die er qua infantiliteit mee verwant is.
In het Duits werd het toen ‘Stinkesenkel’.
Van onschatbare waarde zijn ook de antwoorden van de auteur voor me, wanneer het erom gaat de ‘gevoelswaarde’ van een uitdrukking te doorgronden. Zo vroeg ik tijdens het vertalen van deel 3a, Het hof van barmhartigheid:
Waarom spreekt Hennies zoon zijn moeder in de derde persoon aan? Is hij een beetje achterlijk of heel slim? Is het provocerend, tartend?
Het antwoord luidde:
Het zal wel iets typisch Nederlands (en Ned. provenciaals) zijn. Ik sprak als kind mijn moeder ook zo aan: ‘Is mama niet moe?’ ‘Hoe laat is mama thuis?’ Enz. Ik dacht altijd dat het iets Brabants was, totdat ik me verdiepte in de moordzaak die ik hier heb verwerkt tot de zaak-Hennie A. Ik kwam in het proces-verbaal een dialoog tegen tussen moeder en zoon, waarin de zoon zijn moeder in de directe rede met ‘mama’ aansprak. Het kwam me zeer authentiek voor. Ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt.
Maar in het Duits bestaat dat kennelijk niet. Misschien moet je het toch maar zo laten. Wie weet krijgt het in het Duits wel iets intrigerends of geheimzinnigs.
Met achterlijk of slim heeft het in elk geval niets te maken. En provocerend of tartend is het evenmin.
En dan nu het beloofde voorbeeld van een woordspeling die ik door verschuiving naar het dialectische niveau kon ‘kraken’. In Weerborstels, de als ‘intermezzo’ tussen deel 2 en deel 3 staande, kleine roman, is de hele filosofie van de enige protagonist opgehangen aan de dubbele betekenis van het Nederlandse woord ‘licht’. Robby, de snelheidsduivel, legt zijn neef, filosofiestudent van beroep, uit wat hij met zijn waaghalzige autostunts wil bereiken en de twee praten een hele tijd langs elkaar heen, omdat de een onder ‘licht’ het tegenoverstelde van ‘zwaar’ verstaat, en de ander het tegenovergestelde van ‘donker’ bedoelt.
| |
| |
Robby inhalierte, spuckte, blies. Zwischen dem Schilf tanzte ein losgerissener Schwimmer. ‘Ach ja, die kleinen Deals’, sagte er plötzlich in ganz anderem Ton, jetzt offensichtlich auf den Mantelraub und andere Transaktionen anspielend, ‘das sind halt so ... Schau, ich muss fahren. Sommers und winters. Ich hab zwei Öfen. Einen fürs Gelände und einen zum Fliegen. Und dann hab ich noch so'n aufgemotztn vw, mit dem will ich mal übern Grabn springen... Alles fürn Sport. Schau, Albert, das alles zusammen... das geht ins Geld, sag ich dir.’
‘Das heisst, alles für die Geschwindigkeit. Davon versteh ich nix - ich bin nur ein Laie -, aber was willst du damit eigentlich bezwecken?’
Robby lächelte. Nicht sein übliches schnödes Grinsen, nein, ein Lächeln. Er brach ein Stück von einem Schilfstengel ab und schrieb damit in die feuchte Erde:
E = mc2
‘Einstein. Wo hast du das her?’
‘Hör mal gut zu. Viel isses ja nich, waste auf der Berufspenne an Physik hast, aber 'n bisschen bleibt doch hängen.’
‘Schrei nicht so: Dazu hab ich meine Mutter. Erzähl mir lieber, was diese Formel mit deiner Geschwindigkeit zu tun hat.’
‘Geht dir noch immer kein Licht auf, Professor? Was studiert der Herr Professor eigentlich?’
‘Philosophie.’
‘Hör mir bloss auf Mir wird schon schlecht, wenn ich das bloss hör. Wir warn bei dieser Formel. Halt mal die Klappe und hör zu. Angenommen, ich hab 'nen frisierten vw. Is das Masse oder is das keine Masse? Masse vw. Wenn das Ding steht, is nix los. Masse Ruhe. Das ist das “m” da. Gut, ich klemm mich hinters Steuer und fahr los. Bleifuss. Dann passiert was mit dem “e”... mit der Energie von mein vw. Schneller bedeutet mehr “e”, mehr Energie. So, und was sagt unsre Rechenaufgabe hier? Die Masse wird malgenommen mit Licht im Quadrat, weil “c” is die Lichtgeschwindigkeit. Also, nach Einstein und Adam Riese... wenn meine Energie steigt, wird meine Masse immer lichter. Geb ich mehr Gas, dann macht das meinen vw lichter und mich selber auch, weil ich sitz ja in der Karre drin. Am Lenkrad.’
‘Stop, Robby, stop! Ich bin ja nur ein doofer Neusprachler, aber soviel weiss ich doch, dass die Masse eines Gegenstands zunimmt, wenn ihr Energie zugeführt wird. Ich kann's auch nicht ändern. Also: Je schneller das Ding fährt, desto schwerer wird es.’
‘Lichter, Herr Professor.’
‘Schwerer, Robby. Da kannst du mir glauben.’
‘Lichter.’
‘Schwerer. Das heisst, worum geht's eigentlich? Um 'nen umgebauten vw?
| |
| |
Dann handelt es sich um so unerhebliche Geschwindigkeiten, dass...’
‘Wie bitte? Der Herr Professor hat null Ahnung von frisierten Kisten. Weisste eigentlich, wie schnell das Gerät is? Man sieht's ihm nicht an, aber...’
‘Glaub ich dir ja, Robby, wenn ich bloss nie neben dir drin hocken muss. Die Sache ist die, in dieser Einsteinschen Formel geht es um Lichtgeschwindigkeiten. Erst wenn deine Schleuder in die Nähe der Lichtgeschwindigkeit kommt, können wir von Massenzunahme sprechen... von schwerer werden... Über das Gewicht deines Käfers brauchst du dir nicht mal bei Vollgas Gedanken zu machen: Er wird nicht wirklich schwerer. Aber leichter auf keinen Fall, das geb ich dir schriftlich.’
‘Erst schwerer, und jetzt wieder nicht schwerer. Siehste, du hast null Ahnung von dem, was du da laberst, Mann! Ich sach: lichter - klar wie Klossbrühe.’
‘Ich will versuchen, es dir zu erklären, du sturer Stinkstiebel. Auch wenn du mit deinem Superkäfer so schnell bist wie ein Flugzeug oder von mir aus wie 'ne Rakete - das ist der Materie wirklich piepe. Denn verglichen mit der Lichtgeschwindigkeit kriechst du noch immer so langsam wie 'ne Schnecke. Dein bisschen Autofahrerarsch wird dadurch kein Gramm schwerer. Und leichter nur insofern, als du mit solchen Stunts Kalorien verlierst. Reiss dir also kein Bein raus. Sieh mal, die haben natürlich mal mit, wie heissen die Dinger noch gleich - Teilchenbeschleuniger - rumexperimentiert. Darin werden Teilchen... Elementarteilchen, frag mich nicht, was das ist... auf eine Geschwindigkeit beschleunigt, die der Lichtgeschwindigkeit ziemlich nahe kommt. Schau, das ist was anderes, denn die Masse dieser Teilchen nimmt dann schon zu. Sie werden viel, viel schwerer.’
‘Schwerer, gut, von mir aus. Aber auch lichter.’
‘Robby, ich bitte dich! Gerade durch die Zunahme der Masse wird es immer schwieriger, so ein Teilchen - 'nen Minikäfer sozusagen - noch mehr zu beschleunigen. Lichtgeschwindigkeit erreicht es nicht, und schneller als das Licht wird es schon gar nicht. Zum Glück. Stell dir vor, dass alle Materie früher oder sparer an die Lichtgeschwindigkeit rankäme... oder sie noch übertrifft. Dann würde auf die Dauer die Welt womöglich ganz in Licht aufgehen. Du kannst also froh sein, dass von uns beiden ich derjenige bin, der recht hat. Die Schwere rettet die Welt davor, sich in Licht aufzulösen, um's mal so auszudrükken.’
Letzteres - es war raus, bevor ich es überhaupt merkte - klang bei näherer Betrachtung doch ziemlich anfechtbar, nicht aber für Robby, der mit fanatisch funkelnden Augen aus der Hocke hochschnellte. ‘Ja, genau! So müsst es doch verdammt noch mal gehen! Auf die Tube drücken, bis man zu Licht wird!’
Da begriff ich erst, dass er mit seinem ‘schwerer, aber auch lichter’ nicht unbedingt von einem Gegensatz sprach. Mit seinem im Eindhovener Dialekt hingeschluderten ‘lichter’ meinte er nicht ‘leichter’, wie ich die
| |
| |
ganze Zeit angenommen hatte, sondern tatsächlich ‘lichter, heller’. Durfte ich jemandem, der aus einem Rechenfehler noch Poesie machte, seine Illusion rauben? Durch seine dialektgefärbte Aussprache war ich bei ihm... ja, was eigentlich auf die Spur gekommen, so was ähnlichem wie einer Heilserwartung? In reines Licht übergehen, indem man einfach die nötige Geschwindigkeit entwickelt?
Ich korrigierte ihn nicht mehr. (Der Widerborst, p. 70-74)
Ik zou nog talloze voorbeelden kunnen noemen, maar ik heb niet veel tijd meer. Hopelijk heeft u een klein beetje inzicht in het proces gekregen, dat nu na vele duizenden uren werk, vele duizenden bladzijden papier voor mij zijn feestelijk hoogtepunt krijgt met deze onderscheiding, de Helmut-M.-Braem-Übersetzerpreis. Ik dank in het bijzonder mijn auteur Adri van der Heijden en mijn redacteur Raimund Fellinger voor alle hulp en de fantastische samenwerking, ik dank de Freundeskreis zur internationalen Förderung literarischer und wissenschaftlicher Übersetzungen e.V. voor het prijzengeld, ik dank de jury en ik dank iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan de organisatie van deze feestelijke bijeenkomst. En diegenen die het werk van A.F.Th. van der Heijden nog niet mochten kennen, zou ik het van harte willen aanbevelen.
Dank u wel.
|
|