Frits van der Meij
Inleiding
Over een jaar zal er een nieuwe Nederlandse vertaling van de bijbel verschijnen. Voor vertalend Nederland is dat een gebeurtenis van de eerste orde. Een dergelijk vertaalproject - zo'n twintig vertalers uit Nederland en Vlaanderen hebben tien jaar lang het grootste deel van hun werkweek aan de vertaling besteed, daarbij soms letterlijk op de vingers gekeken door weer tientallen anderen (theologen, taalkundigen, vertaalwetenschappers, vertalers, schrijvers, dominees, priesters, betrokken gelovigen) - zal waarschijnlijk niet snel in omvang en reikwijdte worden overtroffen.
De Nieuwe Bijbelvertaling waarmee het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting in 1993 van start gingen, samen met hun partners de Vlaamse Bijbelstichting en het Vlaams Bijbelgenootschap, is de eerste interkerkelijke bijbelvertaling voor de Nederlandse en Vlaamse kerken en samenlevingen. Ook voor de theorie en praktijk van het vertalen zelf is het verschijnen van de Nieuwe Bijbelvertaling een belangwekkende gebeurtenis: nu al, een jaar voordat de nieuwe bijbels in de boekhandels liggen, is het vertaalproject gebleken nieuws te zijn, bij voorbeeld bij het verschijnen van de eerste deeluitgaven in 1998, bij de actie ‘De heer dat kan niet meer’, naar aanleiding van de weergave van de Godsnaam, of, al in 1993, in de column van Piet Grijs in Vrij Nederland ‘Blijf met uw poten van mijn brandend braambos af.’
Weinig vertalingen doen zoveel stof opwaaien als bijbelvertalingen. Nieuwe uitgaven van klassieken uit de wereldliteratuur worden in de pers besproken, en ook de vertalingen zelf worden, als het zo uitkomt, aan een meer of minder kritisch oordeel onderworpen. Zodra de uitgave geen nieuws meer is, is ook de aandacht voor de vertaling, behalve bij een klein clubje specialisten, voorbij. Hoe anders is dat met de bijbel! Overal waar Nederlands wordt gesproken komen groepjes mensen regelmatig bij elkaar om het Oude en het Nieuwe Testament te bestuderen en te bespreken. Elke zondag opnieuw wordt er in allerlei kerken uit allerlei bijbelvertalingen voorgelezen. En niet zelden zegt dan de voorganger: ‘Dit staat er dan wel in het Nederlands, maar eígenlijk staat er...’ Wat dan volgt is een exposé dat niet alleen over geloven gaat, maar vooral ook over vertalen.
En daarmee zitten we middenin de discussie die bij het bijbelvertalen (en niet alleen daar, maar daar wel heel nadrukkelijk) vaak centraal staat: moet de tekst worden vertaald, de betekenis ervan of de bedoeling? Een voorbeeld uit Hosea, een zogenaamde kleine profeet wiens duistere teksten waarschijnlijk in de achtste eeuw voor de gewone jaartelling hun eerste vorm hebben gekregen.