eind jaren zestig, vlak voordat het vertalen van Chinese literatuur pas echt een vlucht nam.
Door de universitaire hervormingen dienden zich meer studenten aan, die na de Culturele Revolutie (1966-1976) bovendien meer mogelijkheden kregen om eerstehands ervaring op te doen in de toen opengestelde Volksrepubliek. De toegenomen kennis en belangstelling leidden onder meer tot twee vrij bekende boekenreeksen: de Oosterse Bibliotheek van uitgeverij Meulenhoff en de Chinese Bibliotheek van De Arbeiderspers, die beide liepen van midden jaren zeventig tot midden jaren tachtig. De nadruk lag op de klassieke letterkunde, onder aanvoering van met name de latere Nijhoffprijswinnaar Wilt Idema - niet alleen omdat daar nog veel was in te halen, ook omdat de moderne literatuur, die onder Mao weinig had voorgesteld, met de grotere politieke vrijheid sinds zijn dood in 1976 maar geleidelijk aan opbloeide. Hoewel de reeksen niet meer terugkwamen, is de publicatie van Chinese literatuur grotendeels in handen van een paar uitgeverijen gebleven, naast Meulenhoff bouwt vanaf de jaren tachtig met name De Geus aan een Chinees fonds.
Als je kijkt naar het moderne proza dat in die periode werd vertaald, valt op dat er meer geselecteerd werd op sociaal-politieke thema's dan op literaire kwaliteit. De romans werden in de eerste plaats gelezen om iets te weten te komen over hoe het er in die zo lang gesloten communistische maatschappij aan toeging. Nu beperkte het Chinese aanbod zich destijds ook tot verwerkings-en onthullingsliteratuur, dus veel keuze was er niet. Midden jaren tachtig begonnen schrijvers zich daarvan af te keren, met name de zelfverklaarde ‘avant-garde’, die zich met vormexperimenten in de kijker speelde. Maar tegen de tijd dat die werken in vertaling uitkwamen, altijd met een jaar of wat vertraging, werden ze op het westerse toneel alweer verdrongen door een nieuw fenomeen.
In het kielzog van Jung Changs Wilde zwanen uit 1991 zijn er inmiddels tientallen naar die bestseller gemodelleerde egodocumenten uitgebracht. Tot op de dag van vandaag schijnt de markt niet verzadigd te raken van deze getuigenissen van de Culturele Revolutie, meestal door naar het Westen uitgeweken vrouwen geschreven. Op zich hebben deze boeken hun waarde, maar het grote bezwaar is dat veel westerse lezers ze voor Chinese literatuur aanzien. De literaire waarde buiten beschouwing gelaten (die alleen al gegeven de uitentreuren uitgemolken formule ter discussie staat), blijft er een groter misverstand bestaan. Vraag een toevallige voorbijganger of hij een Chinese schrijver kan noemen, en het antwoord zal zijn: Lulu Wang. Nu is Lulu Wang onmiskenbaar een Chinese, dat hebben we allemaal uitgebreid kunnen zien en horen, maar ze schrijft in het Nederlands. En van Chinese literatuur mag je toch op z'n minst verwachten dat ze door Chinezen kan worden gelezen.
De moeilijke situatie van, laten we zeggen, de ‘echte’ Chinese literatuur, waarmee vertalers Chinees uiteraard te maken hebben, is af te zien aan de