Filter. Tijdschrift over Vertalen. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Filter. Tijdschrift over Vertalen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Matthijs Bakker
| |
[pagina 18]
| |
te liften op media-oprispinkjes rond de verschijning van het origineel. Denk aan de inmiddels terecht vergeten seksmemoires van Catherine Millet, waarvan De Bezige Bij, na alle opwinding in Frankrijk, de vertaling ook in een vloek en een zucht klaar wilde hebben. Matthijs Bakker schreef dit artikel op persoonlijke titel. Waarom eigenlijk? Maar laat ik mijn betoog toespitsen op vertalingen uit het Engels. Scheelt het in de verkoop werkelijk zo veel als die Nederlandse titel pas een paar maanden ná de Engelse pocket in de winkel ligt? En wie zijn de potentiële kopers die die Nederlandse titel daardoor niet kopen en is dat wel zo'n significant grote groep? Er bestaan ongetwijfeld marktonderzoeken, cijfers. Uitgevers, toon ze mij. Zelfs áls de cijfers de uitgevers gelijk geven, ben ik niet helemaal overtuigd. Mijn enige conclusie luidt dan vooralsnog: dus die uitgevers doen hun werk niet naar behoren. Want wat is de business van een uitgever? Boeken verkopen, toch? En wat doen uitgevers heel erg beroerd met vertalingen uit het Engels? Verkopen! Dus ze zijn slecht in hun eigen business. Dat is mijn stelling. Daar wou ik het eens over hebben.
Wanneer een Nederlandse uitgever een Engels boek in vertaling op de Nederlandse markt brengt, dan verrijkt hij het oorspronkelijke product, ik bedoel in puur technische, economische zin, hij voegt meerwaarde toe, en die meerwaarde baat hij uit. Laten we het belang van het aantrekkelijke kaftje, de snedige flaptekst en de efficiënte distributiekanalen niet onderschatten. Dan nog blijft het feit dat de hoofdmoot van de meerwaarde, en de hele raison d'être van aantrekkelijk kaftje en snedige flaptekst, in de vertaling zit Dát is toch uiteindelijk het unique selling point van het product dat die Nederlandse uitgever verkoopt: dat dat grandioze Engelse boek nu ook in het Nederlands te lezen is. Waarom doen uitgevers daar dan zo weinig mee? Waarom hebben ze zo'n minachting voor precies datgene wat ze moeten uitbaten? Als een uitgever een vertaling uit het Engels sneller op Nederlandse toonbanken wil hebben dan de oorspronkelijke Engelse pocket, dan betekent dat één: hij ziet een concurrentieverhouding tussen die oorspronkelijke Engelse pocket en de Nederlandse vertaling die hij wil verkopen; en twee: hij denkt, dekking zoeken, dat ga ik verliezen. Waar elke zeepfabrikant of occasiondealer handenwrijvend de challenge zou opzoeken, winning mood, u kent dat, mijn product is tóch beter en wel hier en hier en hierom, en als het niet beter is, dan zég ik gewoon dat het beter is - daar weten de Nederlandse uitgevers niets avontuurlijkers te verzinnen dan het origineel op snelheid af te troeven: die twee maanden dat wij alleen in dat prijssegment zijn, die kunnen we dan toch maar mooi in onze zak steken. Misschien is dat economisch wijs, ik weet het niet, ik heb geen MBA. Maar laat ik voorzichtig zijn en stellen dat de uitgeefsector niet uitblinkt in marketingfantasie, experimenteerdrift, eagerness. | |
[pagina 19]
| |
Vassallucci stunt met een paar kwajongensgrapjes, de branche schrikt zich een hoedje en weet niet half hoe gauw ze Vassallucci moet gaan na-apen. In ieder geval herinner ik me geen campagne voor een vertaling. Nu ja, Finnegans wake dan. En afgezien van een enkel banderolletje voor een Nijhoffprijswinnaar. Maar meer? Hoef je niet te proberen! Ik hoor het verweer al. Lezers moet je niet lastigvallen met de vertaling. Ze willen het niet eens weten! Is dat waarheid of luiheid? Als ik het goed snap, dan is de verkoopstrategie van uitgevers deze. Ze bestoken de markt met het ene na het andere vertaalde meesterwerk in de hoop dat er eentje in de zoveel tijd - door de grillen van het lezerspubliek, het tv-charisma van de schrijfster of iets anders onvoorspelbaars - een bestseller blijkt te zijn. Bij alle overige vertalingen mikken ze er op z'n best op er niet te veel bij in te schieten. Die verkoopstrategie is, om een term uit de vertaalwetenschap nu eens naar een ander domein te transporteren, brontekstgericht. De uitgevers zijn gefixeerd op het origineel, dat ze onvoldoende durven los te laten, net zoals sommige slechte vertalers. Nu ja, niet dat de kwaliteiten van dat origineel de doorslag geven, hoogstwaarschijnlijk, maar dan toch tenminste de standwerkersgaven van de literair agent die het wist te verkopen, of de veilinghypnose die in de wierook tijdens een Buchmesse collectief bij inkopers schijnt toe te slaan. De vertaling is in deze strategie voornamelijk iets om te verdoezelen. Voor zover de uitgever op safe speelt (er niet te veel bij inschieten), dan doet die dat door er met zijn product te zijn in plaats van het origineel in paperback, in een vergelijkbare prijsklasse, dus door te profiteren van de afwezigheid van de concurrent. En als het vertaalde boek bij verrassing een bestseller wordt, dan gebeurt dat, in het wereldbeeld van de uitgever, ondanks de vertaling, waarop hij anders immers wel sterker zou hebben ingezet. De vertaling zelf als factor is verwaarloosbaar. Net zoals het bedrag dat uitgevers ervoor betalen dat natuurlijk is in vergelijking met de vertaalrechten voor het origineel. Daarvoor kijken ze niet op een duizendje meer of minder, wanneer ze bij het vérplassen in Frankfurt niet willen onderdoen voor de grote jongens uit het buitenland. Pas in de contractbespreking met vertalers trekken ze hun cultureelste gezicht, dat wil zeggen het zuinigste, en is 0,1 eurocent méér per woord meteen een aanslag op de diversiteit in het literaire aanbod. Zijn er voor consumenten andere redenen dan de winkelprijs van het boek om een Nederlandse vertaling te prefereren boven het origineel? Ik weet er wel een paar. Bijvoorbeeld dat voor een Nederlandse lezer een boek in het Nederlands lezen makkelijker is. En dat het prettiger is. Dat je het boek beter snapt. Dat je minder woorden hoeft op te zoeken. Dat wanneer je de betekenis | |
[pagina 20]
| |
van woorden die je niet kent, uit de context raadt, je heel vaak verkeerd raadt, en daardoor best veel mist. Het is allemaal niet zo moeilijk om te verzinnen, ik geef het toe. En het spreekt nogal voor zich. Maar dat een wasmiddel schoonwast is ook niet zo origineel. En met die mededeling word je wél dagelijks doodgegooid. Uitgevers zouden eens een experimentje kunnen doen onder Nederlandstalige kopers van Engelse boeken. Aan honderdvijftig van hen de volgende zin te lezen geven: ‘Does such a thing as “the fatal flaw”, that showy dark crack running down the middle of a life, exist outside literature?’ En hun de betekenis van vier woorden vragen: flaw, showy, crack, run down. En dan de goede en foute antwoorden tellen, en een persbericht maken met het statistiekje. Hebben ze het wel eens geprobeerd? Natuurlijk, het gééft status te kunnen zeggen dat je eigenlijk principieel nooit een boek in vertaling leest. Maar misschien zijn snobs wel net zo hard vatbaar voor zoiets als het cachet, de luxe en de prijs van verzorgd Nederlands op mooi papier in een gebonden uitgave, waarbij die Engelse pocket toch wat shabby afsteekt. En zijn ze de Nederlandse uitgever heimelijk opgelucht dankbaar als ze een alibi hebben om zich niet meer in het Engels door Milan Kundera heen te hoeven worstelen. Laatst las ik Portret van een jongeman van Coetzee in de Nederlandse vertaling van Peter Bergsma. Het Engels van Coetzee is niet moeilijk, het is glashelder en hij heeft geen exorbitant rijk vocabulaire. Ik weet niet hoe moeilijk het was om het te vertalen, ik denk toch eigenlijk wel zó moeilijk dat geen enkele beginner Peter Bergsma zou kunnen evenaren. Maar het gaat niet om het knappe van die vertaling, het gaat om de ongelooflijke sensatie dat je zo'n tekst, die een gat opvult in de Nederlandse literatuur dat je daarvoor niet eens vermoedde, in het Nederlands kunt lezen, de ongelovige huivering die zich van je meester maakt wanneer je beseft dat wat Coetzee in Portret van een jongeman zegt, blijkbaar in het Nederlands te zeggen was. De sensatie van het besef dat dát, dat boek, nu in de Nederlandse literatuur bestaat en dus de mogelijkheden van die literatuur heeft opgerekt, en dat het nu in het Nederlands nieuw resoneert, zoals geen enkele Engelse lezer het ervaren kan hebben - al was het alleen al door de echo's van het Afrikaans. Dat is ook een drijfveer. Bijvoorbeeld. Hoe verkoop je dat? Dat is niet míjn zorg, zou ik zeggen. Dat is de zorg van een uitgever die een beetje z'n best wil doen voor de vertalers wier werk hij geacht wordt te exploiteren. Maar vooruit, ik weet wel een advertentie. Voor De Bezige Bij. Gratis. ‘Does such a thing as “thefatalflaw“, that showy dark crack running down the middle of a life, exist outside literature?’ | |
[pagina 21]
| |
Er is nu een boek met het antwoord. Voor vertalers is er natuurlijk een keerzijde aan een grotere belangstelling van uitgeverszijde voor hun werk: ze kunnen zich minder verstoppen. Als uitgevers concurreren op vertaalkwaliteit, dan moeten ze die kwaliteit ook op de een of andere manier zichtbaar maken. Of de vertalers zichtbaar maken die die kwaliteit leveren, of pretenderen dat te doen. Met publiciteit, citaten in advertenties, human interest, het geeft niet wat. Vele vertalers, ook goede, is dat een gruwel. En in mijn achterdochtigste buien denk ik dat het hun heimelijk wel goed uitkomt dat door de brontekstgerichte marketingstrategieën van uitgevers alle aandacht uitgaat naar originelen, of naar vertalingen als substituutoriginelen, en daardoor niet al te veel naar het feit van vertaling. In alle publiciteit rond De kleine vriend is meer geschreven over Robert Ammerlaan, directeur van De Bezige Bij, dan over Christien Jonkheer, Barbara de Lange en Babet Mossel, de drie vertaalsters. Terwijl Robert Ammerlaan toch echt geen woord van de pakweg 220.000 Nederlandse woorden van Donna Tartt geschreven heeft, en haar vertaalsters alle. Het was meen ik op het rtl-nieuws. Een lange zin uit De kleine vriend werd in headline-letters over het tv-scherm afgerold, terwijl een eerbiedige commentaarstem hem voorlas, alsof de zin iets verklaarde van de enorme oplage van de eerste druk en de stormloop op signeersessies. Ze had duizend en één herinneringen aan briefjes die hij had geschreven, uit ramen toegeworpen kusjes, zijn handje dat druk tegen haar op en neer rebbelde vanaf de achterbank van wegrijdende auto's: ‘daag! daag!’ Als peutertje had hij veel eerder ‘daag’ dan ‘hallo’ leren zeggen; zo begroette hij én nam hij afscheid van iedereen.Ga naar eindnoot2 Ik heb deze zin niet met het Engels kunnen vergelijken. In de tijd dat ik dit stukje moest inleveren, was het origineel nog niet verschenen, kijk, dat is nog eens een excuus. Dus ik weet niet welk woord of welke woorden of welke lexicale afwezigheid het Nederlandse ‘rebbelde’ weergeeft. Maar dat daar sprake is van een opmerkelijke keuze, dat lijkt me zelfs het geval als ‘rebbelde’ de eerste vertaalbetekenis is uit de Van Dale Engels-Nederlands. Staat op die plek in het origineel net zo'n metafoor (of liever metonymie, het praten in plaats van het gebaar dat het begeleidt), of geen metafoor, of een andere metafoor? Een even stilistisch of dialectisch gemarkeerd werkwoord, of een ánders gemarkeerd werkwoord, of een niet gemarkeerd werkwoord of een gemarkeerd ander zinsdeel? Het kán allemaal, en al die mogelijke typen van | |
[pagina 22]
| |
vertaalrelaties kun je stuk voor stuk in bestaande vertalingen aanwijzen. Op mij maakt ‘rebbelen’ in deze zin een creatieve indruk, ik vind het wel een vondst. Maar dat oordeel is niet interessant (o wat verlang ik ernaar dat vertalers eens over vertaalkeuzes leren te praten zonder te beoordelen of te veroordelen), waar het mij om gaat is dat die zin in de headlines van rtl-nieuws werd geprojecteerd als de kwintessens van het fenomeen Tartt, zonder ook maar een hint naar het feit dat hij per vertaling totstandgekomen is. En dat terwijl de zin doordesemd is van vertaalkeuzes. ‘Rebbelde’ is maar één klein lexicaal elementje, een willekeurig voorbeeld. De zin is vertaling van de a van achterbank in het enkelvoud tot de z van het zeugma dat de vertaalsters accepteren in de verbintenis van ‘iedereen’ met zowel ‘begroeten’ als ‘afscheid nemen van’. Moet je daar de Tartt-lezers nou mee lastigvallen? Is dat niet een beetje... gezeur? Vertalerspietluttigheid? Zeker is het dat. Maar ik zie niet zoveel verschil met de pietluttigheid van Tartt zelf, die tien jaar aan De kleine vriend gewerkt heeft. ‘I'm a miniaturist,’ zegt ze tegen Pieter Steinz, die dat, bij wijze van vertaling, alleen cursiveert in zijn interview met haar in NRC Handelsblad.Ga naar eindnoot3 In De Telegraaf las ik dat het gepriegel van Tartt gaat over dingen als de relatie tussen betekenis en klank (‘elk woord, elke zin weeg ik zorgvuldig af... Betekenis en klank moeten een eenheid zijn...’Ga naar eindnoot4), dus aspecten die een vertaler hoe dan ook helemaal opnieuw moet uitvinden. Iemand heeft, volgens hetzelfde Telegraaf-artikel, de moeite genomen om uit te rekenen hoeveel woorden van The Little Friend Tartt per dag heeft geproduceerd, die kwam op 47. Ik kan ernaast zitten, maar ik schat dat de drie vertaalsters zeventien maal zoveel hebben gedaan per persoon per dag, dus samen zo'n vijftig maal zoveel van de woorden waarmee Tartts tweede in première is gegaan. Maar hij heeft er toch maar mooi mee gescoord, die Ammerlaan. De Tartts vliegen als pasteitjes over de toonbank.
Ik herinner nog even aan mijn stelling: uitgevers doen niet genoeg hun best om het product ‘vertaling’ te verkopen (ze zijn heel erg beroerd in hun eigen business). Heb ik die stelling nu zelf niet al afdoende weerlegd met het voorbeeld van De kleine vriend? Ja: Ammerlaan heeft een klapper, de vertaalsters hebben een herculesklus geklaard en alle lezers zijn blij. Nou nee. Want Ammerlaan heeft het product ‘vertaling’ niet verkocht, en daar ging het mij om. Een vertaling die er eerder is dan het origineel: het lijkt de ultieme triomf van vertaling. Maar het is de ultieme ontkenning van vertaling. Het is de waarheid geworden droom van uitgevers van vertalingen: vertalers als factor weg te gommen. | |
[pagina 23]
| |
En vertalers werken er nog gewoon zelf aan mee ook, dat is het verbluffendste van alles. Het begint ermee vertalers inwisselbaar te maken. Let wel: ik ben niet tegen samenwerkingsprojecten, in gunstige gevallen worden vertalingen er alleen maar beter van. Als ik om meer zichtbaarheid en profilering van vertalers vraag, dan bedoel ik heus geen persoonlijkheidscultus, of vertaling als de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, nee, godbewaarme. Maar het lijkt erop dat uitgevers de duo- of triovertaling als slimme oplossing hebben ontdekt om het vertaalde boek sneller op de markt te krijgen. Alle serieuze vertalers die ooit samen met een of meer collega's aan een boek hebben gewerkt, zullen bevestigen dat je met, zeg, z'n tweeën niet tweemaal zoveel doet in dezelfde tijd, maar op z'n best, en dan pas na een paar boeken, wanneer de partners volledig op elkaar zijn ingespeeld, anderhalf maal zoveel. Ik heb nog niet van een uitgever gehoord die dat in het honorarium verdisconteerde. Uitgevers van ijlvertalingen denken toch waarschijnlijk alleen maar zó: we hakken de tekst in tweeën, net zoals de beschikbare tijd en het honorarium. En als de vertalers klaar zijn, dan plakken we de boekhelften aan elkaar. Dat bedoel ik met inwisselbaarheid: vertalen is in die uitgeversbenadering niet meer dan woorden vervangen door woorden in een andere taal, en iedere vertaler die dat min of meer kan, die doet dat op precies dezelfde wijze als alle andere vertalers het zouden doen. Consistente vertaalkeuzes? Macrostructuur? Consequente dictie van een personage? Eenheid van ritme? Pardon, nooit van gehoord. Dat maakt vertalers inwisselbaar. En inwisselen is het begin van uitgommen. ‘I'm a miniaturist,’ zei Donna Tartt tegen Pieter Steinz, waarvan het feit getuigt dat, noteert Steinz, ze ‘nog dagelijks veranderingen aanbrengt in de drukproeven van haar roman.’ De Engelse drukproeven, neem ik toch aan. Steinz zegt niet precies wanneer zijn ontmoeting met Tartt plaatsvond, maar dat er in die tijd ook al drukproeven van de Nederlandse vertaling bestonden, dat lijkt me aannemelijk. Zo'n tipje van de sluier is altijd leuk. Hoe zou dat met de vertaling gegaan zijn? Reeksen faxen uit Amerika, stel ik mij zo voor, vol handgeschreven correcties, die de vertaalsters als de wiedeweerga op het allerlaatste nippertje met de hand in leesproeven van hun vertaling hebben verwerkt, zonder de tijd of de mogelijkheid om rustig de consequenties te overzien laat staan te overdenken die een verandering in de vertaling op de ene plaats kan hebben voor een vertaaloplossing op een andere - gesteld al dát de vertaalsters de kans hebben gekregen om hun vertaling aan te passen. Tussen haakjes: in het modelcontract voor vertalingen lees ik wel drie paragrafen over de kosten voor ‘correctie’, ‘extracorrectie’ en ‘redigering’ die door de uitgever op de vertaler verhaald kunnen worden, maar geen woord over financiële compensatie voor de vertaler voor de extra tijd die het werken van manuscript kost, en voor nagekomen correcties in het origineel van de | |
[pagina 24]
| |
kant van de auteur. Toch bestaat de praktijk van premature vertalingen van manuscript al jaren, maar de Werkgroep Vertalers van de Vereniging van Letterkundigen had het al die tijd waarschijnlijk te druk met klagen over het Fonds voor de Letteren om het daarnaast ook de Groep Algemene Uitgevers lastig te maken. Over hoe dat werkt, een tot het allerlaatst neurotisch in drukproeven verbeterende schrijfster die al vertaald is voordat haar origineel ter perse gaat, daarover vraagt Pieter Steinz zich niets af, en daarover heeft niemand zich iets afgevraagd. Het lijkt wel of iedereen er een belang bij heeft om de waan intact te laten dat het boek als het ware zichzelf vertaald heeft, zonder tussenkomst van mensen en zonder interval van tijd of afstand - of iedereen, inclusief de vertalers zelf, er belang bij heeft vertalers als factor uit te gommen. ‘Schrijven is nu eenmaal geen fabriekswerk,’ zegt Tartt in hetzelfde interview met Steinz, om duidelijk te maken waarom ze tien jaar voor haar boek nodig heeft gehad. Een productiewijze waarbij vertalers in volcontinu ploegendienst sneller moeten vertalen dan hun schrijver zichzelf kan lezen, doet nu net aan niet veel anders denken. Een vertaalcontract sluiten zonder dat de vertaler kan weten wat er in het te vertalen origineel staat (dat is immers nog niet af), daarbij een onverbiddelijke deadline (met boeteclausule) vastleggen zonder dat de vertaler heeft kunnen overzien voor welke moeilijkheden het boek hem zal stellen - het wordt hoe langer hoe meer staande praktijk. Vertalers die zich aan die praktijk conformeren, halen zichzelf en hun vak omlaag. Als literair vertalers hun eigen werk als literaire, cultuurproducerende agent genoeg op waarde schatten, dan impliceert dat een paar doodnormale, menselijke dingen. Bijvoorbeeld: dat het kan mislukken. Dat je als vertaler halverwege tot de ontdekking komt: nee, dit is niet de toon, ik moet terug. Of bijvoorbeeld: dat je een offday kunt hebben. Dat je een paar dagen geblokkeerd bent en weet dat je onder je eigen kunnen vertaalt, en dus maar beter een boswandeling kunt gaan maken. Of, laatste voorbeeld, dat je zoveel opties voorlopig hebt opengelaten, beslissingen hebt opgeschort, dat het, wil je überhaupt verder kunnen, nodig wordt research te doen, op je schreden terug te keren om te kiezen bij tweesprongen, zijwegen links te laten. Dat is allemaal geen luxe. Dat hoort bij het vak. Over dertig jaar, deel ik u bij deze mede, of hooguit vijftig of zeventig, het precieze aantal doet er volstrekt niet toe, bestaan er programma's voor automatische vertaling die bij literaire vertalingen tussen 40 % en 80 % (het ene boek is het andere niet) van de vertaaloperaties behoorlijk tot goed zullen afwikkelen. Willen literair vertalers zichzelf niet doemen tot overbodigheid en irrelevantie, dan moeten ze nú beginnen aan de weg te timmeren met de 20 % die een machine niet goed zal doen, en nooit goed zal kunnen doen. Die twintig procent heeft te maken met relevantie. Er is geen andere relevantie dan relevantie vóór: voor lezers, voor mensen. Een machine zal | |
[pagina 25]
| |
misschien eens tot 100 % goed kunnen vertalen voor andere machines. Maar hij zal niet kunnen betekenen voor mensen. Vertalers die voor mensen willen vertalen, ontkomen er niet aan nu juist dát te erkennen: dat zij betekenen. Vertaling is: betekenistoewijzing, toekenning van relevantie en daarmee en uiteindelijk betekenisproductie. Vertaling verandert of conserveert de doeltaal. Vertaling is van invloed op de verhouding en interactie tussen talen en literaturen. Vertaling kan de mogelijkheden van de ontvangende literatuur oprekken. Betekenisproductie, taalproductie, cultuurproductie: dat is die 20 %. Volgens mij is dat de inzet van literaire vertaling, en moeten vertalers niet kleiner denken. Wanneer vertalers toelaten dat ze als factor worden uitgegomd, doordat ze contractuele condities accepteren die een negatie en bespotting vormen van vertaling als vorm van betekenisproductie, taalproductie en cultuurproductie, dan werken ze er zelf aan mee zichzelf vervangbaar te maken. Het begint met inwisselbaarheid, het eindigt met vervangbaarheid. Ik denk dat ik hiermee ongeveer heb uitgelegd waarom het in het belang van vertalers is dat uitgevers beter hun best doen het product ‘vertaling’ te verkopen (en daarmee bedoel ik dus iets anders dan: vertaalde boeken te verkopen). Veel duidelijker kan ik daarover niet zijn.
Nu nog waarom het ook in het belang van de uitgevers zelf is. Dat is natuurlijk de hamvraag. En de betekenis van het woord ‘belang’ mogen we, bij dit punt aangeland, reduceren tot: ‘rendement’. Uitgevers geven zichzelf graag uit voor literaire musketiers, voor ridders op de bres voor hoogstaande culturele waarden, maar dat doen ze voornamelijk als ze voor de camera's kunnen verschijnen met een buitenlandse schrijfster. Of natuurlijk wanneer het erom gaat de vaste boekenprijs veilig te stellen, vertalers onder te betalen, of allerlei taken die tot de normale verantwoordelijkheid van een culturele ondernemer behoren, af te wentelen op de overheid. Wanneer iemand ze aanspreekt op hun culturele verantwoordelijkheid, dan hebben ze opeens een ‘schoorsteen’ die moet ‘roken’ of een ‘winkel’ die moet ‘draaien’. Dus laten we, om de discussie niet ingewikkelder te maken dan die al is, de vraag zo herformuleren: kunnen uitgevers meer geld verdienen door eindelijk het product ‘vertaling’ eens te gaan verkopen? Voor zover ik weet ontbreekt het aan onderzoeksmateriaal om die vraag goed te kunnen beantwoorden, en als dat klopt, dan is dat al erg genoeg. De kvb heeft een Stichting Speurwerk, die marktonderzoeken doet, onder meer naar het ‘imago van het boek’.Ga naar eindnoot5 Een onderzoek naar het imago van vertalingen is recentelijk niet verricht, corrigeer me als ik iets gemist heb. Is er een relatie tussen vertaalkwaliteit en het boekenkoopgedrag van consumenten? Ik zou zeer benieuwd zijn naar de uitkomsten van een marktonderzoek daarnaar. Volgens mij hebben bijvoorbeeld ook het | |
[pagina 26]
| |
Fonds voor de Letteren, dat vertalingen subsidieert, en de Nederlandse Taalunie, die cursussen voor literair vertalers subsidieert, daar zoveel belang bij dat ze zouden moeten overwegen om aan een dergelijk onderzoek mee te betalen. Voorlopig moet ik het doen met intuïties. Het volgende is een hypothese die geen andere grond heeft. Die hypothese is dat er een groot potentieel aan boekenkopers ‘boven de markt hangt’, zoals het geloof ik in het jargon heet, die door slechte ervaringen met vertalingen uit het Engels hebben afgehaakt. Al die lezers die in vertalingen uit het Engels hebben moeten worstelen met het Nederlands, zinnen niet begrepen, zich niet konden identificeren met het taalgebruik van personages, gestruikeld zijn over slordigheden die met een minimum aan eindredactie vermeden hadden kunnen worden, etc. Bij die vertalingen uit het Engels waarmee lezers slechte ervaringen hebben opgedaan, tel ik uitdrukkelijk ook vertalingen van ‘massaliteratuur’ mee, bestsellers, thrillers, kortom alle boeken waarop géén vertaalsubsidie van het Fonds voor de Letteren komt, waarvan de vertalingen zich dientengevolge geheel aan de waarneming van het professionele beoordelingscircuit onttrekken, en waarvan de kopers dankzij de vaste boekenprijs meebetalen aan wél gesubsidieerde vertalingen. Een subhypothese bij mijn hoofdhypothese is dat er uit het oogpunt van de lezer geen waterdichte schotten bestaan tussen soorten literatuur - literaire literatuur, waarvoor er wel subsidie is, en massaliteratuur, waarvoor die er niet is; dat het imago van vertalingen dus mede door vertalingen van massaliteratuur wordt bepaald, en het afhaken van lezers ook een gevolg is van leeservaringen met zulke literatuur. Een substelling die ik toch ook even kwijt wil, is dan ook deze: zowel de makers van het vertalingenbeleid, als uitgevers, als belangenbehartigers van vertalers (vvl) zouden er heel verstandig aan doen ‘massaliteratuur’ in vertaling minder links te laten liggen dan ze tot nu toe hebben gedaan. Er hangt een groot potentieel van kopers van vertalingen uit het Engels ‘boven de markt’: als die hypothese juist is, dan zou het voor uitgevers niet meer dan een kwestie van slim investeren zijn om vertaling, het feit van vertaling en de wijze van vertalen, meer centraal te stellen in hun uitgeefbeleid. Op wat langere termijn zouden ze die investering terugverdienen door hogere verkoopcijfers over de hele breedte van het literaire vertaalportfolio. Dat is een solidere basis van bedrijfsvoering dan de eenmalige klapper waarbij lezers eigenlijk gewoon een beetje belazerd worden (ontkennen dat de vertaler een factor is, is volgens mij simpel consumentenbedrog), zoals in het geval van Tartt. Stunten zoals met Tartt is in die optiek zelfs eerder nadelig, omdat het succes van de vertaling - en ik ben ervan overtuigd dat de vertalers van De kleine vriend een enorme prestatie hebben geleverd - daardoor geen positieve uitstraling kan hebben op andere uit het Engels vertaalde boeken. Het feit van vertaling is immers verdoezeld. Als uitgevers een heel | |
[pagina 27]
| |
klein beginnetje willen maken met het ‘verkopen’ van het product ‘vertaling’, dan zou het dit moeten zijn: niet verdoezelen. |
|