het Frans (Emmanuel Bove, Georges Arthur Goldschmidt, Francis Ponge), het Engels (Walker Percy), het Sloweens (Florjan Lipus, Gustav Janus) en het Grieks (Aischylos). Ook dat hij op de vraag van zijn onderzoekje (wat doet, hoe leeft een vertaler?) vooral in beelden en metaforen antwoordt, is toch wel niets meer dan zijn goed recht als schrijver? Of is er toch iets meer? De talrijke beelden waarmee hij het vertalen tracht te vatten hebben aan de ene kant iets verhelderends, aan de andere kant geven ze als beelden ook te lezen en te interpreteren. Bovendien zijn het verrassende beelden, die niet zonder innerlijke tegenspraak zijn (hoe de windscheve ‘vertrokkenheid’ of verkramping met de gezellige huiselijkheid te rijmen valt, is immers maar de vraag), maar die net daardoor weldoend afsteken tegen de karige en calculerende metaforiek (weergave, gelijkenis, equivalentie, trouw) van het ‘normale’ spreken over vertalen. De gulheid waarmee hier beelden van het vertalen rondgestrooid worden wijst op het principiële inzicht dat over vertalen - de metaforisch-metonymische d.w.z. vervangend-verschuivende bezigheid par excellence - zelf weer enkel in metaforisch-metonymische beelden gesproken kan worden. Er is geen eigenlijk spreken over vertalen; wat vertalen ‘is’, is niet in een logisch-onmetaforische uitspraak te vatten. Het vertalen krijgt telkens van elders, vanuit een beeld, gezegd wat het kan zijn. Het beeld dat het begrip van vertalen telkens stuurt, beïnvloedt wel ten diepste de zogenaamde praktijk van het vertalen.
Des te opvallender en wat mij betreft ook onbegrijpelijker is Handkes nadruk op de gezellige huiselijkheid, de rustige rechtshandigheid, het beschermende en uiteindelijk onproblematische karakter van het vertalen, ‘het ondeugende voor mogelijk verklaren van de onmogelijkheden’, zoals hij het noemt. Is vertalen echter niet altijd ook ‘unheimlich’? Is het vertalen niet altijd en op alle niveaus betrokken op het vreemde, het andere, het waanzinnige, het zich onttrekkende, wat Handke voor het schrijven lijkt te willen reserveren? Om het, met Handke, nog wat pathetischer te zeggen: is vertalen, met het schrijven, niet toch ook op de dood betrokken?
Het in (verrassende) beelden spreken over vertalen deelt Handkes opstelletje overigens met Walter Benjamins fameuze tekst over de opgave van de vertaler (Die Aufgabe des Übersetzers). Naar mijn mening wordt er in geen enkele andere tekst zo hoog over vertaling gedacht als in die van Benjamin. Handke verwijst subtiel naar die tekst, bijvoorbeeld door het gebruik van het woord ‘brokstuk’ in de ondertitel; bij Benjamin worden origineel en vertaling (door vertaling) ‘brokstukken’ van een hogere taal. Handkes tekst bereikt die intensiteit niet. Maar minstens één beeld hebben beide teksten gemeen: dat van de mantel. Bij Handke is het vertalen een beschermende mantel; bij Benjamin is het een koningsmantel die in wijde plooien een zekere onpassendheid, een zekere vertrokkenheid of ontwrichting van het vertalen moet verhullen: ‘waar gehalte en taal in het origineel een zekere eenheid vormen zoals vrucht en schil, daar omhult de taal van de vertaling haar gehalte als een koningsmantel in wijde plooien.’