Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[Galiëne op zoek naar een kampvechter]Galiëne had een hofmeisje dat zich haar verdriet erg aantrok. Ze zei: ‘Majesteit, ik kan het niet aanzien, dat u er zo aan onderdoor gaat! Laat mij u van advies dienen, u zult er baat bij hebben! Ik ken koning Artur en diens hof. Daar zijn altijd dappere ridders. Daar is mijnheer Gawein, en Iwein met de Witte Handen, Pertseval en Sagremort, Lanceloot en diens neef Bohort, Agravein en Erec, mijnheer Keie en Lanval, Laquis van Portugal en de beroemde Walewein,o en nog veel meer ridders, te veel om op te noemen! Daar zou ik heen kunnen reizen, als u dat goedvindt, en de grote koning Artur en koningin Genevere smeken of zij een beroep op een van die ridders zouden willen doen, en dat die u dan uit uw ellende zou helpen, want zo gaat het niet langer... Het gaat me zo aan het hart dat u in zulk groot gevaar bent!’ Daarop sprak Galiëne tot haarhofmeisje: ‘Lunette, je hebt me altijd trouw gediend. In nood leert men zijn vrienden kennen. Laat een muilezel zadelen en ga linea recta naar het hof! Vraag Artur zich over mij te ontfermen.’ | |
[pagina 86]
| |
aant.Ze drukte Lunette aan haar hart en smeekte haar om hulp te zoeken, en wel zo snel mogelijk! De termijn van veertig dagen liep af.
Lunette begaf zich op weg en arriveerde in Winchester, waar zij de koning trof. Ze steeg af en ging de zaal binnen, waar men haar hartelijk ontving. Ook de koning zelf was allervriendelijkst! Lunette sprak: ‘Lieve heer, dat God u lone, spreek het verlossende woord! Is er hier een ridder die met mij mee zou kunnen rijden naar Rikenstene? Daar wordt mijn koningin Galiëne belegerd door een koning, enkel en alleen, heer, omdat hij haar graag tot vrouw zou willen hebben... Galiëne zweert bij haar leven dat wat hij ook doet, dat ze hem niet neemt! Heer, het is nu zo ver gekomen dat zij een kampvechter moet vinden, die het moet opnemen tegen de koning en diens zusters zoon, Macedone geheten, een ridder met twee rechter handen!’o Koning Artur sprak: ‘Jongedame, ik zie de ernst van de situatie in, maar ik kan u, hoe beroerd u er ook aan toe bent, en hoezeer ik ook met u meeleef, niet helpen. Er is hier niemand aanwezig die in staat is dit avontuur aan te gaan en voor u te vechten. Alle ridders van de Ronde Tafel, de besten die ik bij mij had, zijn op zoek naar een ridder, die zij graag terugbrachten naar het hof. Als er iemand terugkomt, aan wie wij het zouden kunnen vragen, dan wil ik niets liever dan dat hij uw kampvechter wordt!’
Zo bleef Lunette bij de koning terwijl de dagen verstreken. De veertigste dag kwam steeds dichterbij... ‘Heer,’ sprak Lunette, ‘ik moet nu echt terugkeren naar mijn vorstin. Wat moet ik er nog meer over zeggen? Er is geen ridder die met mij meegaat. Ik heb mijn koningin onteerd! Nu wordt haar al haar land afgenomen. Ik beloofde haar dat ik tijdig een ridder mee zou brengen die voor haar zou strijden. En nu zie ik | |
[pagina 87]
| |
wat daarvan terechtgekomen is...’ De koning sprak: ‘Het spijt me zeer. Jezus Christus is mijn getuige, in alle oprechtheid, ik wist niet dat mijn hof zo verlaten zou zijn. Moge de Almachtige God u geleiden en uw pijn verzachten!’ Lunette was in tranen. Zij huilde hartverscheurend en maakte groot misbaar. Ze sloeg in haar handen, trok aan heur haar en riep voortdurend om de dood. Ze liep naar haar muilezel en sloeg het beest in gang. Ze wilde niet langer aan het hof blijven. Haastig begaf zij zich op weg en reed dag en nacht door, vrezend voor haar koningin. |
|