Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[De belegering van Rikenstene]‘Jongedame, hoorde u ooit die vorstin bij name noemen?’ ‘Ja zeker heer, door meerdere personen. Zij is de landsvrouwe van Rikenstene, en zelf heet zij Galiëne. Ze is wellevend, intelligent, en volmaakt van lijf en leden!’ Toen Ferguut hoorde dat Galiëne, naar wie hij op zoek was, in haar stad belegerd werd, haalde hij snel zijn paard en wapende zich van top tot teen. De andere jongedame zwaaide hem uit, vroeg wat hij van plan was, en waar hij naartoe wilde rijden. Ferguut sprak: ‘Jongedame, ik ga naar Rikenstene. En als ik daar aangekomen ben, dan wil ik graag eens kennismaken met die koning die de landsvrouwe zo lelijk behandelt. Wijs mij de weg naar Rikenstene!’ ‘Graag heer,’ sprak de jongedame, ‘dit pad moet u volgen. Moge de Almachtige u beschermen. Wij zullen, met uw goedvinden, op het kasteel passen. Maar als u wilt dat we weggaan? U bent de baas. God behoude u in uw eer!’ De Ridder met het Witte Schild wilde niet langer wachten. Hij ging op Pennevare zitten en had de mijlen naar Rikenstene snel afgelegd. Zijn hart ging open toen hij daar al die tenten zag, sommige blauw, andere groen, van allerlei soort en vorm. Hij zag de vaandels wapperen in de wind, de wimpels, menige halsberch, schild, kuras en wapenkolder. Hij hield even stil. Ook zag hij menig wapenknecht, met aangebonden cousen en een lans in de hand, menig ridder, dapper en sterk - de lansen vormden samen een woud! - hun helmen vastgegespt en in scharen opgesteld. Zij trokken allen op de stad af. Ook zag hij vele mooie paarden, goed beschermd door overtrekken. De stedelingen waren de muur op gegaan en bemanden hun borstweringen. Er was daar niemand of hij vreesde voor zijn le- | |
[pagina 78]
| |
aant.ven nu de strijd ging losbarsten. Daar volgde een grote strijd te paard, waarin menig wapenknecht het leven liet.
Beide partijen leden verliezen. De stedelingen besloten zich terug te trekken; langer daar blijven vechten zou wel eens slecht kunnen aflopen. De belegeraars dreven hen op en trachtten hen te steken en te doorboren. Ze wilden zich wreken voor de verliezen die ze geleden hadden. Ze gaven hen lelijk klop! Dat ziende trok de jongeheer Ferguut het Witte Schild dicht tegen zich aan, omklemde zijn lans en stortte zich spoorslags op de meute. Wie hij maar ontmoette, iedereen moest het zadel ruimen, met hoeveel tegenzin men dat ook deed. Ferguut kon rijden waar hij wilde, want hij zat op Pennevare, die de mêleeo uiteendreef. Alle paarden die hem tegemoet kwamen, moesten onderuit. Pennevare was formidabel, net als Ferguut die op hem zat. Hij reed door tot aan de stad en deed de stedelingen weer buiten de muur komen. De ridder sprak: ‘Kom, beste mannen, volg mij en wreek de schade die u geleden hebt!’ Allen zeiden: ‘Wij zullen met man en macht uw advies opvolgen!’ Ik weet zeker dat wie gezien zou hebben hoe daar lansen ingewanden openreten, hen geen ongelijk zou hebben gegeven. De Ridder met het Witte Schild was bijzonder vrijgevig in het uitdelen van zwaardslagen. Slag na slag daalde neer op de belegeraars, en menigeen beroofde hij van het leven! De koning was beter thuisgebleven dan die stad te willen innemen. De Witte Ridder was niet uit op een losprijs.o Wie binnen zijn bereik kwam, die ging eraan! De belegeraars waren aan de verliezende hand. Ferguut kliefde hen tot in het zadel. De stedelingen vochten dapper. De belegeraars werden teruggedreven tot aan hun tenten! Toen trokken de stedelingen zich terug. Wie paarden, wapenrustingen of zadeltuig had willen buit | |
[pagina 79]
| |
maken, er liepen daar zat paarden zonder teugel en ruiter rond; allemaal dankzij de jongeheer Ferguut!
Ferguut escorteerde de stedelingen tot aan de stad. Die konden niet te weten komen wie hij was noch waar hij vandaan kwam. Toen de Witte Ridder zag dat allen in de stad teruggekeerd waren, keerde hij terug langs het pad door het woud naar de jongedames. Allen keken hem na, en vroegen zich af waar hij naartoe ging. De zon was ondergegaan. Snel is hij door het bos naar zijn kasteel gereden, waar hij door zijn jongedames met open armen ontvangen werd. Ze waren blij en opgelucht en zetten het paard op stal. Ze wreven het droog en gaven het koren te eten. Het was zijn dekkleed kwijtgeraakt, dat achterop zijn staartriem lag. Daarna haastten zij zich naar de ridder en hielpen hem uit zijn wapenrusting. Hij was uitgeput. Vindt u het gek? Zijn gezicht zat onder het bloed. Ze gingen hem wassen, zalfden zijn wonden en gaven hem een zitplaats bij een warm vuur. Zoals die meisjes met hun poezele handjes Ferguuts wonden verzorgden! Zij dankten God dat hij niet dodelijk gewond was. Ze gaven Ferguut te eten - hij had honger als een paard - maakten zijn bed op, brachten hem naar zijn slaapkamer en lieten hem lekker uitslapen.
Galiëne had een dienaar die heel veel ridders kende. Ze riep hem bij zich en vroeg hem nadrukkelijk of hij haar iets zou kunnen melden over de ridder die zij het Witte Schild zag dragen. Ze had gezien hoe hij de belegeraars opjoeg: ‘Hij stak de koning van zijn ruin. Ik denk dat hij in zijn eentje meer deed dan alle anderen samen. Moge de Almachtige God hem beschermen! Hij heeft ons grotelijks geholpen. Ik was gevangengenomen en mijn stad zou mij afgenomen zijn als hij ons niet te hulp gekomen was! Kunt u mij zeggen hoe hij heet?’ | |
[pagina 80]
| |
aant.‘Majesteit, ik weet het niet, hij komt niet uit dit land. Maar nooit zag ik een dapperder ridder! Ook was er vandaag geen ridder te zien die meer inspanningen leverde. Altijd had hij zijn helm op het hoofd. Menige ridder en menige knaap heeft hij van het leven beroofd. Gezegend zij de hand, die zo ontzien wordt. Velen zag ik voor hem vluchten. Waar hij ook kwam, hij dreef allen uiteen. Onze Heer weze zijn leidsman!’ De jongedame sprak: ‘Ik ben toch zo benieuwd uit welk land hij afkomstig is, en waarom hij niet bij ons bleef. Het was al nacht. Ik maak me zorgen.’
Zodra de ridder van zijn verwondingen hersteld was, wapende hij zich. Hij wilde terug naar het strijdtoneel waar hij onlangs geweest was, het gras voor Rikenstene. Pennevare had binnen de kortste keren de zeven mijlen gereden en arriveerde bij Rikenstene. Zodra ze Ferguut zagen, kwamen alle stedelingen, groot en klein, naar de poort gelopen. Zij groetten hem als uit één mond en zeiden: ‘Binnen Rikenstene zou men uw bevelen moeten gehoorzamen!’ Ferguut antwoordde: ‘Heren, moge God u hiervoor danken. Maar nu te paard! Wij wachten te lang: in het leger buiten de stad is men zich al aan het bewapenen. Ik hoorde de bazuinen schallen en de vaandels zijn uitgerold.’ De stedelingen spraken: ‘Heer, wij zijn er helemaal klaar voor. Wij zullen u volgen alsof u onze vader was.’ Ferguut nam een vaandel van de stedelingen en reed spoorslags, zo snel als hij kon, in op het leger van de koning. De eerste ridder die hem zijn schild bood, was er een uit Cornwall.o De strijd duurde maar even. De Witte Ridder stak hem zo ongenadig hard dat de benen van diens paard het begaven en het tegen de grond sloeg. Pennevare daarentegen had nergens last van en liep gewoon door... Wel vijf stak Ferguut er dood voordat hij de teugels weer aantrok! Wat had hij zijn paard goed onder con- | |
[pagina 81]
| |
trole, en wat was Ferguut een goede ruiter. De stedelingen zeiden tot elkaar: ‘Deze met het Witte Schild verricht wonderen. Zonder hem waren we allang dood geweest. Vooruit, laten wij hem helpen zo goed als wij kunnen!’ Toen sloegen allen, arm en rijk, op de vijand in. Daar ontstond een fel gevecht, en er was niemand daar die zich niet eerst in het zweet gewerkt had, voordat hij zich terugtrok, de koning inclusief, die zijn schild in stukken voerde. De Witte Ridder deed hem met een slag vooroverbuigen in zijn zadel. Hier was haast geboden! De koning moest noodgedwongen vluchten, want Ferguut zou hem gedood hebben. Zijn vlucht leek hem echter niet te redden...
Toen verzamelden de belegeraars zich tot een cohort van vijfhonderd man. Zij stortten zich op Ferguut, en hoe die zich ook verweerde, hij kon niet voorkomen dat hij geveld werd en op de grond viel. Allen hakten op hem in en staken hem met pieken en zwaarden. Maar wat graag zouden zij zich wreken voor alle schade die hij hen had aangedaan. Hoe graag zouden zij hem doodslaan, want wat waren ze bang voor hem geweest! Ze beseften heel wel dat als ze hem zouden kunnen doden, de anderen weinig weerstand zouden bieden. Ze zouden hen binnen de muur houden. Ze zouden zich niet meer kunnen verdedigen. Was het een wonder dat ze op hem aasden? Zij stortten zich allemaal op hem, hun paard de sporen gevend. Ferguut verkeerde in doodsnood; hij werd bijna verpletterd! Hij kon niet voorkomen dat hij op zijn knieën viel. Hij kon amper door de zwaarden heen kijken die hem op zijn hoofd raakten. Zijn goede helm was gekliefd en hing in tweeën... Ferguut kwam overeind. Hij had zich wel eens prettiger gevoeld. Hij klemde zijn schild tegen zich aan, hield het zwaard stevig in zijn hand en ging om zich heen houwen. Wie nog nooit een ridder bezig heeft gezien kon er daar een bekijken! Zijn wonden bloeden volop. Hij was zijn keelbeschermer verloren. | |
[pagina 82]
| |
Nochtans zeg ik u, zonder gekheid, wie binnen zijn reikwijdte kwam, was er geweest! Daarom probeerden zij hem van een afstand te raken. De stedelingen zouden wel eens te lang kunnen wachten alvorens hem te hulp te snellen. Als hij erin blijft, dan zullen zij daar weinig baat bij hebben. Ze lieten op een hoorn blazen. Ze waren bezorgd om de ridder omdat zij hem nergens zagen. Toen zagen zij in de verte zijn paard Pennevare lopen. Zij reden er met een noodgang heen, en twee dienaren vingen het. De stedelingen snelden toe en brachten Pennevare in veiligheid. Here God, wat waren ze bezorgd over de ridder, en terecht! Toen kwam daar een knecht aangerend, die riep: ‘Heren, wat staat u hier te nietsen? De Witte Ridder gaat ten onder. Ik zag hem alweer een tijdje geleden te voet en zwaar in de problemen. U bent wel heel erg verkeerd bezig dat u met zijn allen hier blijft staan. Daar in die mêlee, waar u al die lansen ziet, daar is de ridder, en hij vecht voor zijn leven!’
Toen de stedelingen dat hoorden, zeiden sommigen onder hen: ‘Nu zal men zien wie dapper is en wie wat voorstelt. Eropaf, niemand uitgezonderd. Laten wij onze weldoener gaan ontzetten!’ Allen reden op die mêlee af en braken hem met geweld open. Daar werden lansen, pieken, zwaarden en helmen verbrijzeld! De stedelingen vochten net zo lang door totdat zij de Witte Ridder zagen, die ridders en knapen uit allerlei landen tot op hun tanden kliefde. Toen Ferguut in de gaten kreeg dat de stedelingen hem te hulp kwamen, en dat ze zijn paard bij zich hadden, was hij reuze blij, want hij dacht al dat hij het kwijt was. Hij zette zich in het zadel en gaf het de sporen. Waar hij kwam, dunde hij de mêlee uit. Ik zou u zijn dapperheid in de verste verte niet kunnen vertellen. Hoe ik mijn best ook zou doen, ik zou het niet kunnen! De stedelingen waren maar wat blij dat zij de ridder ontzet | |
[pagina 83]
| |
aant.hadden. Nu hadden zij hun eer bewaard! Allen keerden terug naar Rikenstene, behalve Ferguut, die naar zijn kasteel in het woud ging, waar hij de jongedames vond. Zij ontwapenden hem en barstten in tranen uit toen ze zagen op hoeveel plaatsen hij gewond was. Ze zalfden hem en maakten een bad, waarin ze - kundig op het terrein van artsenij als ze waren - rozen en akeleien wierpen, en andere kruiden die ze daar vonden om zijn pijn te verzachten. In korte tijd hadden ze hem genezen. Nu houd ik even op over de ridder.
In het leger hield koning Galaranto krijgsraad. Hij zei: ‘Heren, wat nu? Wij hebben zware verliezen geleden, waarover ik zwaar aangedaan ben. Veel volk heb ik verloren. Graag zou ik mij wreken, wist ik maar hoe.’ De voornaamste heren spraken: ‘Heer, geef uw leger het bevel om zich te wapenen voor de strijd, en laat ons de stad aanvallen, van alle kanten, uit alle macht. Wij zullen u koningin Galiëne bezorgen, dan maar met geweld, en alle stedelingen verslaan op wie wij de hand kunnen leggen!’ Galarant was blij verheugd dat zijn manschappen nog zoveel vertrouwen in hem hadden en sloot de vergadering. De roep ‘Ten aanval!’ werd aangeheven. Er was daar niemand, zelfs niet de minste knecht, of hij begaf zich voor de muren van Rikenstene. Galiëne hoorde aan het lawaai dat de belegeraars eraan kwamen en gaf order dat alle stedelingen zich moesten bewapenen en zich naar de stadspoort moesten begeven. Ze drukte hen op het hart zowel hun eigen als haar eer te bewaren, want zij vreesde de koning zeer... Binnen de kortste keren bemanden de stedelingen de kantelen, sommigen met bijlen, anderen met pieken, en weer anderen met knuppels en knotsen. Het leger van de koning kwam in grote scharen voor de stad gereden. De stedelingen beschoten hen met een haag van pijlen. | |
[pagina 84]
| |
De aanval was heftig. De belegeraars rukten op tot aan de stadsmuur!
De stedelingen vonden het niet leuk meer. Zij zagen hoe hun stadspoort gesloopt en opengebroken werd, en dat er stormladders tegen de muren werden gezet. Ze kwamen iets te dichtbij. Dat moest voor een van beide partijen verkeerd aflopen. De stedelingen neigden ertoe de stad over te geven, op voorwaarde van behoud van lijf en goed. Dat kwam Galiëne ter ore en zij kreeg het Spaans benauwd! Ze sprak een soldaat van de belegeraars aan en vroeg hem: ‘Waar is uw heer Galarant? Laat hem hier komen!’ De koning had haar snel gevonden in de toren waar zij zich bevond. Hij vond haar schoon als de dag.
Hij groette haar en vroeg haar of zij hem uit vrije wil tot man wilde nemen of dat hij geweld moest gebruiken. ‘Zet dat voorlopig maar uit uw hoofd,’ sprak Galiëne, ‘ik heb een ander voorstel: heer koning, als u samen met een ridder - voor mijn part de sterkste in uw land, een tweekamp aandurft - dan beloof ik daar één kampvechter tegenover te stellen, die u beiden zal verslaan. En als hij u inderdaad ovepvint, heer koning, dan wil ik dat u terugkeert naar waar u vandaan gekomen bent en dat u mij alle aangerichte schade vergoedt! Maar als u erin zou slagen, koning, mijn ridder te overwinnen, dan zal ik mijzelf met mijn stad overgeven. Let wel, heer koning, u moet uw leger doen terugtrekken, opdat wij ons kunnen voorbereiden. Ik moet een kampvechter zien te vinden om over uiterlijk veertig dagen tegen u in het strijdperk te treden.’ Galarant sprak: ‘Beloofd! Ik zou gek zijn als ik hier niet op inging. Mijn keuze zal ik nu al bekendmaken: mijn neef Macedone, de zoon van mijn zuster. Met hem wil ik leven en sterven. Ik hoop dat hij me niet in de steek zal laten! En de strijd zal voor Rikenstene plaatsvinden.’ | |
[pagina 85]
| |
aant.‘Afgesproken,’ zei Galiëne. ‘Akkoord,’ sprak de koning.
Verder viel daar niets meer te bepraten. Koning Galarant trok zijn troepen terug. Al zijn mannen waren opgelucht en vrolijk, en Macedone was opgetogen omdat hij samen met zijn oom zou mogen vechten. Hij durfde, waar en tegen wie dan ook, voor hem een gerechtelijke tweekamp te strijden. Hij was een fier en dapper ridder! Hij was nog niet zo oud, nog maar tweeëndertig. Galiëne heeft zich goed in de nesten gewerkt! Overal in haar land liet zij zoeken, maar daar was ridder noch knecht die voor de koningin in het krijt durfde te treden. Vandaar dat ze diep in de put zat. Ze at niet meer en dronk niet meer. ‘Here God,’ sprak ze, ‘het is maar dat u het weet: ik maak mijzelf nog eerder van kant dan dat ik met die koning trouw!’ |
|