| |
| |
| |
Aantekeningen
Blz. 7. Omdat het Oudfranse origineel zich presenteert als een ‘vervolg’ op de Conte du Graal van Chrétien de Troyes ontbreekt de gebruikelijke (tweeledige) proloog, waarin de dichter eerst zijn publiek toespreekt en vervolgens de roman inleidt.
Blz. 7. In de Oudfranse Li Chevalier au Biel Escu, alias Fergus, wordt hun vriendschap vergeleken met die tussen Achilles en Patroclus, die als exemplarische homo's te boek stonden. Dit soort grappen overleefden de Middelnederlandse vertaling niet.
Blz. 8. Kennelijk waren er warmere mantels voor koudere dagen.
Blz. 9. De Rode Ridder is een personage uit de al eerdergenoemde Conte du Graal van Chrétien de Troyes. Door hem hier ter sprake te brengen nodigt de Oudfranse auteur zijn publiek uit deze roman te betrekken in hun interpretatie van wat gebeurt en komen gaat. Men noemt dit (specifieke) intertekstualiteit.
Blz. 11. Het was gebruikelijk de ingewanden aan de jachthond(en) te gunnen.
Blz. 11. In het Oudfranse origineel wordt Gauvain, niet zonder ironie, geportretteerd als een ridder in ruste.
Blz. 12. Houten uitbouw bovenaan een muur om de voet van de muur te kunnen bestrijken.
Blz. 14. Met dit hoerenzoon drukt Somilet uit dat hij Ferguut niet (langer) als zijn zoon beschouwt.
Blz. 14. Door hem met ‘u’ aan te spreken in plaats van het tussen familieleden gebruikelijke ‘je’ behandelt de vader zijn zoon als een buitenstaander.
Blz. 15. Lange metalen ‘jurk’ met integraal capuchon, vervaardigd van in elkaar gevlochten ijzeren ringen.
Blz. 15. In het bewaard gebleven handschrift staat abusieve- | |
| |
lijk ‘bronie’, wat een met metaal versterkt leren jack is, bekend uit de Karelepiek, en de voorloper van de halsberch. In de Oudfranse voorbeeldtekst staat ‘braies’, wat een (soort) broek is. Cousen zijn ‘leggings’ van gevlochten metalen ringen.
Blz. 15. Een werpspies was een verboden wapen in de ridderwereld. Daarnaast is er wederom sprake van intertekstualiteit: in de eerdergenoemde Conte du Graal doodt Ferguuts prototype Perceval de Rode Ridder met een werpspies. Het Oudfranse origineel bevat meer van dit soort verwijzingen, die in het Middelnederlands onvertaald bleven.
Blz. 16. Koning Artur en diens gevolg.
Blz. 17. Een lans is om mee te steken. Door hem als een knuppel te gebruiken demonstreert de jongeman wederom zijn onnozelheid.
Blz. 17. Vluchten en (op)jagen zijn elementaire ridderlijke manoeuvres die de jongeman (nog) niet beheerst.
Blz. 17. Deze koppensnellerij typeert de ‘achterlijkheid’ van de jongeman.
Blz. 17. De jongeman doet ‘alsof hij thuis is’ en maakt zich daarmee belachelijk in de ogen van de hovelingen.
Blz. 18. Dit citaat: (Vulgaat) 22-1 psalmus David: Dominus reget me et nihil mihi deerit - staat niet in het Oudfranse origineel, maar is van eigen vinding van de Middelnederlandse vertaler.
Blz. 19. Geen bekende uitdrukking. Een herinnering aan het zwarte kleed waarop Ferguuts wapens lagen, of een verwijzing naar een baarkleed?
Blz. 19. Raadselachtige bezweringe, in het Oudfranse origineel wordt de Heilige Geest aangeroepen.
Blz. 19. Keie draagt zijn lange haar (teken van hoge adel) in vlechten rond zijn hoofd gebonden.
Blz. 20. Door Ferguut eerst met het intieme ‘je’ aan te spreken en daarna pas met het formele ‘u’ hoopt Artur hem te vermurwen.
| |
| |
Blz. 20. Het knikkebollen (soumillier in het Frans) was een grappig bedoelde referentie aan de naam van Fergus' vader Soumilloit, met als bedoeling aan te geven dat Fergus op dit punt in het verhaal ‘de zoon van zijn vader’ is. Dit soort subtiliteiten overleefden de Middelnederlandse vertaling niet. Zie verder Zemel 1991.
Blz. 21. Het aanbieden van een mantel aan een overnachtende ridder was een klassiek gebaar van gastvrijheid in de wereld van de Arturroman.
Blz. 22. Deze op de Graal gelijkende kom is door de Middelnederlandse vertaler zelf bedacht.
Blz. 22. Soort rode wijn. Mogelijk wordt bedoeld dat er zowel witte als rode wijn geserveerd wordt.
Blz. 23. Marquette in de buurt van Rijssel was vermaard om zijn benedictijnenklooster, waar Vlaamse graven zich graag lieten begraven.
Blz. 23. Het was gedurende de Middeleeuwen heel gebruikelijk paarden een kleurennaam te geven.
Blz. 24. En die daarom ‘magisch’ zijn.
Blz. 27. In het origineel zet Gauvain Fergus de helm op het hoofd. In de Middelnederlandse vertaling krijgt Ferguut nu twee keer zijn paard aangeboden.
Blz. 27. De heraldische term voor een schild dat in vier ‘kwarten’ verdeeld is.
Blz. 29. Een van de weinige vertaalfouten van de Middelnederlandse vertaler. Het land Aliëne bestaat niet. Bedoeld wordt: wie alle vreemde landen door zou lijden.
Blz. 29. Op verhaalmomenten als deze kon een voordrager grote hilariteit onder de mannelijke luisteraars veroorzaken door tijdens de voordracht zijn blik meewarig over de vrouwen in het publiek te laten gaan. Deze vorm van interactie is voortdurend in de Ferguut aanwezig en laat zich niet of nauwelijks vertalen.
Blz. 31. De rivieren Rijn en Donau vormden tezamen de
| |
| |
oostgrens van het Westromeinse Rijk. Gedurende de Middeleeuwen behield de Donau die status.
Blz. 32. Een middeleeuws spreekwoord, evenals de volgende zin, zoals er meer in de Ferguut voorkomen.
Blz. 32. De klassieke Ovidiaanse uiterlijke kenmerken van verliefdheid.
Blz. 32. Het was middeleeuwse meisjes, onder verwijzing naar klassieke schoolvoorbeelden als Phyllis en Medea, ten strengste verboden verliefd te worden op passanten. Ook was het hen niet toegestaan hun liefde aan een man te verklaren. Een meisje of vrouw mocht niet verdergaan dan het geven van een nauwelijks merkbaar blijk van sympathie. En als de man van haar dromen haar zijn liefde verklaarde, diende zij hem twee keer te weigeren om hem te testen op standvastigheid en zichzelf niet als een willig meisje te presenteren.
Blz. 33. Volgens middeleeuwse medici kon een onbeantwoorde liefde tot wanhoop en zelfmoord leiden, met als gevolg dat men voor eeuwig in de Hel zou moeten branden.
Blz. 33. Galiëne realiseert zich dat er voor Ferguut psychische en fysieke risico's aan verbonden zijn als zij hem haar liefde verklaart en hij daarop ingaat.
Blz. 34. Dit betekent dat Ferguut niet verliefd is.
Blz. 34. In het Franse origineel is Galiene de speelbal van twee allegorische personages: Amors (de god van de liefde) en Vergoine (schaamte). In de Middelnederlandse vertaling is de tweede verdwenen en speelt de godin Venus de rol van de eerste.
Blz. 36. Volgens de antieke en contemporaine middeleeuwse medische wetenschap was, met name een ongewenste, verliefdheid een allesbehalve onschuldige zinsbegoocheling, die radicaal moest worden bestreden. Bij voorkeur gaf men de patiënt zijn zin in de vorm van een overdosis, waarna de aardigheid er snel af was. Een minder doeltreffende methode, waarbij men er soms niet voor terugschrok de geliefde te doden, volgde de zegswijs: uit het oog, uit het hart.
| |
| |
Blz. 37. Volgens Geoffrey of Monmouth, auteur van de Geschiedenis van de koningen van Brittannië (ca. 130-ca. 1138) en daarmee de aartsvader van de Arturliteratuur, waren de oorspronkelijke bewoners van Brittannië reuzen.
Blz. 37. Ferguuts parkeerprobleem wordt uitvergroot om daarmee aan te geven dat hij zich in zijn onnozelheid geen enkele zorg maakt over de confrontatie met de Zwarte Ridder.
Blz. 37. De olijfboom hier heeft vooral een symbolische functie: vrede. Door hun paard aan een olijfboom vast te maken hopen de ridders de kans op diefstal te verkleinen.
Blz. 37. In de middeleeuwse literatuur zijn bramen exemplarisch zwart en maken ze een vast onderdeel uit van een locus horribilis, een plek des onheils.
Blz. 38. Middeleeuwse beelden zagen er in de regel levensecht echt uit.
Blz. 39. Het gaat immers om een tweegevecht, niet om diefstal! Dit blazen op de hoorn hoorde bij de oorspronkelijke opdracht van Keie, maar bleef in het Middelnederlands onvertaald. Uit dit soort omissies blijkt dat de Middelnederlandse vertaler de Franse tekst niet eerst gelezen heeft voordat hij aan het werk ging.
Blz. 39. In middeleeuwse verhalende teksten komt men vaak het ‘poppenkast-effect’ tegen. Zoals kinderen zich geroepen voelen de poppen in de kast te waarschuwen voor gevaar dat dreigt, zo ook reageren de inwoners van het land: zij denken de ridder te kunnen waarschuwen voor de furie van de Zwarte Ridder.
Blz. 40. Barlebaan was een opperduivel en droeg daarom een eigennaam.
Blz. 42. Middeleeuwse ridders ‘schermden’ niet, maar hakten om beurten op elkaar in.
Blz. 42. Dat wil zeggen: heel ver weg.
Blz. 46. ‘De boer zegt’ is een middeleeuwse zegswijze voor ‘het spreekwoord zegt’.
| |
| |
Blz. 46. Hier wordt gerefereerd aan het klassieke conflict tussen natura (inborst) en nutritura (milieu). De gedesillusioneerde Ferguut denkt (ten onrechte) dat hij de natura van zijn vader heeft, terwijl hij een ‘moederskind’ is.
Blz. 47. De schutspatroon van de Franse koningen.
Blz. 47. Deze ‘wijsheid’ is van pseudo-Seneca, een destijds veelgebruikt schoolboek met een nuchtere ondertoon.
Blz. 48. Zeven voet gold als de gemiddelde lengte van een man. Zes voet was aan de kleine kant. In de Arturroman komt regelmatig dit soort dwergen voor in de rol van waakhond.
Blz. 49. Zo'n kampeerpartij, waarbij de gelieven zich aan de sociale controle van het hof onttrekken en zich onbespied overgeven aan de geneugten van het vlees, waarop de losse haardracht van het meisje wijst, is in strijd met de hoofse mores.
Blz. 51. Binnenhelm, die als een kapje op de schedel gedragen werd.
Blz. 51. Door zijn geschaafde schedel vertoont de ridder enige gelijkenis met een monnik, die zich ritueel vernedert door zich de kruin te scheren.
Blz. 51. De godin Fortuna werd gedurende de Middeleeuwen afgebeeld als een vrouw met een enorme haardos aan de voorkant van haar hoofd, maar zo glad als een biljartbal aan de achterkant.
Blz. 52. Torenvormig kasteel.
Blz. 53. De heilige Martinus van Tours maakte furore door zijn mantel, na hem met zijn zwaard in tweeën te hebben gesneden, met een bedelaar te delen. Geen geschikte schutspatroon dus voor een roofridder.
Blz. 56. Vermoedelijk wordt hier door Ferguut aan het zogeheten gastrecht gerefereerd.
Blz. 58. Hierbij denkt de middeleeuwse mens vooral aan de Oudtestamentische koning Salomon, de Griekse wijsgeer Aristotiles en de Romeinse tovenaar Virgilius, die alledrie slachtoffer van de liefde werden.
| |
| |
Blz. 58. Inmiddels is de tamelijk getrouwe vertaling overgegaan in een navertelling van het Oudfranse origineel, vrijwel zeker vanuit het geheugen, door een tweede auteur. In het origineel vraagt koning Artur zijn ridders wie het tegen de Noir Chevalier durft op te nemen? Allen zwijgen, en dan neemt Keie het woord en stelt badinerend voor eerst maar eens af te wachten wat de ‘noviel chevalier’ klaarspeelt. Gavain ontsteekt hierop in woede en dient hem van repliek. Terwijl Artur hun woordenstrijd beslecht, staat de Noir Chevalier voor de poort die, anders dan in het Middelnederlands, rechtstreeks van de Zwarte Rots naar Arturs hof is komen rijden, zonder eerst ‘thuis’ te herstellen.
Blz. 58. Keie is de hoogste functionaris aan het hof. In rijmpositie biedt zijn naam weinig mogelijkheden, vandaar Meie, waarvan we niet weten of het op de meimaand slaat of dat het een verbastering van Maria is; aan wie overigens de meimaand gewijd is, omdat mei de vijfde maand is en de naam Maria vijf letters telt. De ware oorzaak ligt dieper. De meimaand kende van oudsher heidense vruchtbaarheidsfeesten en -rituelen die door het opvoeren van de Moedermaagd als patrones gekerstend werden.
Blz. 59. Onder ontwapenen verstond men niet het neerleggen van offensieve wapens, maar het uittrekken van de (defensieve) wapenrusting: helm, halsberch en cousen.
Blz. 59. In het Oudfranse origineel is hier geen sprake van. Artur vraagt zijn ridders wat aan te vangen met deze ‘moordenaar’. Gavain pleit ervoor hem in leven te laten, en hem op te nemen aan het hof. De oplossing van de naverteller kan een kwestie zijn van de klok horen luiden, maar gelet op het antwoord van Artur als Galiëne hem om een echtgenoot vraagt, kan het ook een vrouwonvriendelijk grapje zijn.
Blz. 59. De naverteller maakt van de ridder in de tent een roofridder, wat hij niet was.
Blz. 62. Dit vegetarisme betekent dat Ferguut waanzinnig
| |
| |
is. Van de grond eten kan als een straf worden opgevat.
Blz. 62. De traditionele interpretatie ‘pijpriet’ komt me onjuist voor. Hoewel het op basis van de beschrijving onmogelijk is uit te maken hoe deze bron er in de ogen van de naverteller uitzag, zou een exemplarische bron zijn water vanuit een rots in een bassin spuiten, en vanuit dat bassin via een kanaal als een beekje het landschap in stromen. Heel vaak wordt zo'n bron overschaduwd door een exotische boom, en de kaneelboom zou als zodanig dienst kunnen doen.
Blz. 62. Volgens antieke en middeleeuwse wetenschappers waren sommige edelstenen, met name de robijn, lichtgevend.
Blz. 63. De Andere Wereld is een bovennatuurlijke wereld van Keltische vinding, meestal door water van de gewone mensenwereld gescheiden. Sommige bewoners ervan, bijvoorbeeld feeën en deze helderziende dwerg, kunnen van de Andere Wereld naar deze wereld reizen; andersom is maar voor heel weinigen weggelegd. Chronologisch lopen beide werelden niet synchroon.
Blz. 64. Dat wil zeggen op het toppunt van zijn kracht.
Blz. 65. Helena van Constantinopel, vindster van het Heilig Kruis en moeder van Constantijn de Grote, de eerste christenkeizer van het Romeinse Rijk, was niet alleen een bekende heilige, maar ook leende haar naam zich goed voor een grap: alleen zijn.
Blz. 66. Metalen ringetje.
Blz. 66. Hier lijkt de zeerover te refereren aan een spreekwoord dat aan het eind van de Middeleeuwen aan Petrarca werd toegeschreven: Si non vis cogi, volens facito - Als je niet gedwongen wilt worden, doe het dan vrijwillig. Middeleeuwse humor is vaak zeer ironisch van aard.
Blz. 67. Witte (verse) gember en groene (ingemaakte) gember waren veelgebruikte geneesmiddelen voor psychosomatische stoornissen.
Blz. 68. Een zeis als wapen voor een reuzin is excentriek.
| |
| |
Normaliter vechten reuzen met knuppels gemaakt van boomstammen. Dat dit vreselijke wapen even later een ‘zeisje’ genoemd wordt, is middeleeuwse humor.
Blz. 68. Zo groot en zwaar was Pantasale, wier naam dezelfde is als de beroemde Amazonekoningin. Zal wel grappig bedoeld zijn, evenals haar lelijkheid. Normaal gesproken zijn reuzen alleen maar (veel te) groot, en daardoor al afzichtelijk genoeg.
Blz. 72. In het bewaard gebleven handschrift lijkt het alsof het kind een naam heeft: Sagiants. Vrijwel zeker is dit een corrupte lezing. De oorspronkelijke tekst zal geluid hebben: des gigants.
Blz. 74. De stad Rome met de zeer wijde omgeving.
Blz. 74. In het destijds zeer bekende en geliefde chanson de geste Ogier van Denemerken berijdt de titelheld een paard geheten Pennevare.
Blz. 74. Baviere is geen stad, maar een land: Beieren. De hertog van Beieren speelt een hoofdrol in Ogier van Denemerken.
Blz. 78. Voorzover wij dat uit de beschrijvingen kunnen opmaken vertoonde het ridderlijke slagveld een grote gelijkenis met ‘welpenvoetbal’: men vocht en masse, zonder veel organisatie.
Blz. 78. De middeleeuwse oorlogvoering was er mede op uit om aanzienlijke ridders, herkenbaar aan hun wapenteken, gevangen te nemen om hen tegen een hoge losprijs weer vrij te laten. Op die manier hoopte men de hoge kosten die aan het voeren van oorlog verbonden waren terug te verdienen. Ferguut is in het geheel niet geïnteresseerd in geld, wat dus uitzonderlijk is.
Blz. 80. Dit vloekt, immers van een Arturridder zou je niet verwachten dat hij zich aansluit bij het leger van een (vermoedelijk heidense) koning die een (christen) jonkvrouw met grof geweld wil innemen.
Blz. 83. Zo heet de opdringerige koning, en zijn koninkrijk
| |
| |
heet, lezen wij verderop, Almeria. Ten tijde van het schrijven van de Ferguut was dat deel van Spanje volledig in handen van de Saracenen. De tweede auteur van de Ferguut moet op basis van de eigennamen die hij in zijn navertelling rondstrooit chansons de geste gekend hebben die de reconquista thematiseren. Nu lijken de rollen tijdelijk omgekeerd.
Blz. 85. Raadselachtig foutje, immers Waleweins naam luidt in de Ferguut Gawein, naar het Oudfrans Ga(u)vain.
Blz. 86. In de Fergus is de opdringerige koning naamloos en heet zijn arrogante neef Artofilaus. Deze naam is afkomstig uit de Roman d'Alexandre. Macedo (letterlijk: de Macedoniër) is de gebruikelijke toenaam van Alexander de Grote.
Blz. 90. Het is niet helemaal duidelijk wat Macedone precies draagt. Begrijpelijker ware geweest: eerst een (linnen) hemd, dan een borstrok van ondoordringbaar drakenleer, daaroverheen de halsberch en tenslotte een zijden mantel, met daarop Macedones wapenteken. Een halsberch van sabelbont lijkt absurd, vandaar dat men ook wel gedacht heeft aan een halsberch van sabel: heraldisch voor zwart. Maar ook dat bevredigt niet, want een halsberch is van metaal en wordt nooit als zwart beschreven of afgebeeld, hooguit als rood van de roest.
Blz. 91. Hoewel een tweegevecht gewoonlijk in de ochtend uitgevochten werd, had ingeval van het niet op komen dagen van de wederpartij de uitdager pas gewonnen bij zonsondergang. Galiëne heeft reglementair tijd over en vraagt daarom haar raadslieden de ongeduldige Galarant nog wat te laten wachten.
Blz. 92. Natuurlijk zal de Almachtige Vader Galiëne niet in de steek laten, maar haast maakt Hij daar niet mee. Om te beginnen heeft Galiëne alle problemen aan zichzelf te wijten door haar impulsief gedrag, eerst tegenover Ferguut en daarna tegenover Galarant, en met zelfmoord dreigen wordt in de hemel allerminst op prijs gesteld.
Blz. 100. Ferguut was onzeker over Galiënes reactie, en
| |
| |
daarnaast is er nog de kwestie Keie, die eerst opgelost moet worden voordat Ferguut zich aan het hof vertonen kan.
Blz. 101. Voor het publiek van toen moet deze opsomming even indrukwekkend als nietszeggend geweest zijn: er wordt niet aan concrete personages gerefereerd.
Blz. 101. Het was een goed gebruik om het paard van een uit het zadel gestoten ridder ten geschenke te geven aan een dierbaar iemand in het publiek. De andere paarden die men won, hield men voor zichzelf. In wezen kwam het erop neer dat de ridder die de meeste paarden veroverde tot toernooiwinnaar werd uitgeroepen.
Blz. 101. Net als een hedendaags Formule i-circuit had een middeleeuws toernooiveld een pits.
Blz. 101. Middeleeuwse ridders waren herkenbaar aan hun wapenteken, dat zowel op hun schild was afgebeeld als in hun overkleed verwerkt.
Blz. 103. Middeleeuwse clerken zijn half geestelijken half geleerden, en er is geen goede moderne vertaling voor.
Blz. 106. Carlioen aan de rivier de Usk, alias de Stad der Legioenen, de officieuze hoofdstad van Wales.
Blz. 109. Waaraan de corrector de volgende zegenwens en een colofon toevoegde:
Mogen allen die naar dit verhaal geluisterd hebben door God uitverkoren worden, en moge Hij ook de hemelpoort openzetten voor de kopiist van dit handschrift en zijn opdrachtgever. Amen.
Heer, hier hebt u de Ferguut, door mij persoonlijk gecorrigeerd van het begin tot het einde, overal waar ik een woord, een rijmpaar of een versregel verkeerd geschreven vond. Moge de Hemelse God u een lang, gezond en eervol leven schenken! Als altijd tot uw dienst.
| |
| |
Blz. 111. Met dank aan mijn Ferguut-vriend en collega dr. Roel Zemel (vu, Amsterdam) voor zijn commentaar op een eerdere versie van zowel de vertaling als dit ‘Nawoord’.
Blz. 112. Pamele, bekend om zijn O.L. Vrouwe-kathedraal, ligt aan de rechteroever van de Schelde, werd omstreeks 1100 gesticht door een voorvader van Arnulf, en in de loop der jaren opgeslokt door (het aan de linkeroever gelegen) Oudenaarde.
|
|