Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[Oudertussen aan het hof van koning Artur]Zwijgt allen nu, en luistert naar mij! Ik zal u vertellen over de Zwarte Ridder uit een vorig avontuur, die inmiddels van zijn wonden is genezen en die zich heeft voorgenomen om naar het hof te reizen. Hij vroeg om zijn wapens, die men hem in de grote zaal gebracht heeft.o Nadat hij zich gewapend had, werd hem zijn paard voorgeleid en hij zette zich in het zadel. Zonder het gezelschap van een knaap of dienaar reed hij onverschrokken naar het hof. Over zijn dagreizen zal ik zwijgen, want daar weet ik weinig van. Maar uiteindelijk kwam hij te Cardoel, waar hij de koning aantrof, die daar luisterrijk hof hield. Hij begaf zich naar het paleis, waar men net klaar met eten was. Hij reed tot voor de koning, met zijn helm op zijn hoofd en zijn schild om zijn nek, maar zonder enig bravoure. Integendeel, hij viel de koning te voet, en sprak: ‘Koning Artur, laat mij hier ten overstaan van allen mijn verhaal doen. Een ridder, Ferguut geheten, heeft mij verslagen. Volgens mij kent hij onder de zon zijn gelijke niet, en is er niemand die meer dan hij lof en prijs verdient. Moge God van het Paradijs hem voor ongeluk beschermen! Heer koning, hij groet al uw ridders behalve de drossaard Keie. Die raad ik bij de heilige Mei dringend aan dag en nacht voor Ferguut op zijn hoede te zijn!o Hij uit zware bedreigingen aan diens adres omdat hij, voordat hij Ferguut goed en wel kende, hem zo schandalig toesprak ten overstaan | |
[pagina 59]
| |
aant.van alle ridders. Heer koning, zie hier de hoorn die menig man noodlottig geworden is, en de zijden hoofdsluier. Hij zendt ze u. Tot op heden kon niemand ze op mij veroveren. Ik wil dat al uw ridders het weten: menig man die het avontuur durfde aan te gaan heeft het met zijn leven bekocht. Ik heb hen allen van het leven beroofd. Heer koning, dit keer ben ik tot u gekomen om mij gevangen te geven. Doe met mij wat u wilt! Laat mij ophangen, radbraken of anderszins doodmartelen.’ ‘Ridder, sta op,’ antwoordde de koning, ‘en ontwapen u.o Omdat Ferguut u hierheen zond, vergeef ik u mijn woede. Uw kerker zal u niet onaangenaam zijn. Ik lever u over aan mijn echtgenote de koningin.o Zij wil graag kennis met u maken. Ik hoop dat zij u met groot respect bejegent.’ Allen waren de koning dankbaar voor dit vonnis.
Niet lang daarna kwam de ridder met de dwerg en zijn vriendin, die er nog altijd de pest in had dat haar minnaar het onderspit had moeten delven. Zij stegen buiten af en gingen tot voor de koning: de ridder, de struise maagd en de angstaanjagende dwerg. De ridder sprak: ‘Heer koning, luister naar wat ik u te vertellen heb. Ik zal u de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid vertellen. Jarenlang heb ik een tolplaats gehouden - was achteraf niet zo slim - waar niemand mocht passeren zonder dat ik hem alles afpakte wat hij bij zich had.o Het ging jarenlang goed. Maar gisteren, heer, terwijl ik bij mijn geliefde in mijn tent lag, en mijn dwerg buiten op wacht stond - het was nacht, hij was niet al te scherp - kwam daar een ridder aangereden. Mijn dwerg gaf hem een grote mond en sloeg zijn paard met een stok. De ridder pikte dat niet en gaf mijn dwerg er flink van langs. Ik wapende mij zo snel als ik kon, want ik wilde het voor mijn dwerg opnemen. Maar voor ik het wist, werd ik uit het zadel gestoken en viel ik op de grond! Ik heb net zo lang met het zwaard gevochten tot ik mij over moest geven en een belofte doen. Hij heeft mij naar dit hof gezonden, samen | |
[pagina 60]
| |
met mijn vriendin en mijn dwerg. Volgens mij is hij de beste ridder die ooit een paard bereed. Nooit heeft iemand mij zo te pakken genomen! Ferguut is zijn naam. Alle ridders, heer koning, die hier aanwezig zijn, droeg hij mij op hartelijk te groeten, behalve Keie. Die zal ervoor moeten boeten dat hij hem beledigde! Heer koning, hier ben ik dan om mijzelf, mijn dwerg en mijn vriendin gevangen te geven. U mag met ons doen wat u wilt.’ ‘Bij de heilige Simon,’ sprak Artur, ‘u zult het hier goed hebben. Ga eerst maar eens uitrusten. Die gevangenis zal u reuze meevallen. Ik vergeef u al uw misdaden.’ Een tijdje later - men had een mijl kunnen gaan - kwam de Ridder van de Donjon die zoveel mensen kwaad gedaan had. Hij maakte een voetval voor de koning en sprak: ‘Heer koning, ik kom boete doen, want ik heb zeer veel misdreven! Menig man heb ik vermoord, waar ik nu erg spijt van heb dat het gebeurd is. Heer koning, een dappere, sterke ridder heeft mij hierheen gezonden. Ik denk niet dat er zo'n goede in heel Denemarken te vinden is. Ferguut heet hij, dat wil ik niet verhelen. Hij beval mij iedereen te groeten, enkel Keie niet. Die heeft dingen gezegd waar hij nog spijt van zal krijgen. Ik denk niet dat het goed met hem afloopt. Aan u geef ik mij nu gevangen. Wees mij genadig, dat bid ik u. Alstublieft, laat mij leven!’ ‘Vriend,’ sprak de koning, ‘allemaal vergeven. Ga nu en maak het uzelf gemakkelijk! Ik scheld u alles kwijt.’
De twee roofridders uit het boszijn ook naar Cardoel gekomen, waar ze de koning in een heel goed humeur aantroffen. Zij groetten hem en spraken beiden als uit één mond: ‘Heer koning, lang, heel lang, hebben wij in een bos in het gezelschap van criminelen verkeerd, waar wij iedereen die in onze buurt kwam te grazen namen. Of het nu ridders, knapen, priesters of monniken waren, iedereen die wij te pakken konden krijgen beroofden wij. Wij hadden veel ondergrondse bewaarplaatsen waar we | |
[pagina 61]
| |
onze buit verborgen. Wij zouden in een dag niet kunnen vertellen wat wij allemaal misdreven hebben. We waren met zijn vijftienen en altijd samen. Maar onlangs, heer koning, kwam daar een ridder moederziel alleen aangereden. Wij wilden alles hebben wat hij bezat: zijn paard, zijn wapenrusting en zijn kleren. De ridder zei dat hij dat niet kon missen en gaf ons niets. Wij boos, en we gingen met zijn allen op hem inhakken! Maar hij verdedigde zich energiek, al had hij het af en toe ook moeilijk. Dertien heeft hij er doodgeslagen. Er was geen houden aan! Ons liet hij leven als wij ons aan uw genade zouden overleveren, en voortaan een oppassend leven zouden leiden en nooit meer misdadig zouden zijn. Heer koning, neem dat van ons aan: hij die ons hierheen gezonden heeft om ons aan u gevangen te geven, is met uw welnemen de beste ridder die nu leeft. Ferguut luidt zijn naam. Hij zei ons alle ridders en vrouwen zijn hartelijke groeten over te brengen, behalve Keie. Die kan maar beter uit zijn buurt blijven. Die zou hij maar wat graag een pak slaag geven! Had hij hem maar niet moeten beledigen.’ Keie hoorde het, en kon er niet om lachen. Hij zei dat het hem niets deed, maar hij zal er nog weet van hebben!
De koning riep een dienaar en droeg hem op de beide ridders naar de kamer van de koningin te brengen. Zij moest hen dan maar de eer bewijzen die zij hen waard achtte, want aan een andere gevangenis dacht hij niet. Toen stond mijnheer Gawein op, en diens vriend mijnheer Iwein, Pertseval, Sagremort, Lanceloot en diens neef Bohort, en nog veel meer ridders die daar in de zaal aanwezig waren en ze spraken als uit één mond: ‘Lieve heer, het zou goed zijn als u boden naar alle landen zou uitzenden om na te gaan of men weet waar hij is, en om hem terug te laten komen naar het hof. Keie heeft hem ons afgenomen en met zijn spot verjaagd!’ De koning sprak: ‘Wijs mij maar aan wie er met brieven uit- | |
[pagina 62]
| |
aant.gezonden moeten worden. Ik wil hem zien en belonen, want dat heeft hij zeker verdiend!’ Boden gingen snel op weg en trokken door menig land, maar nergens vernamen zij ook maar één woord over Ferguut. Teleurgesteld keerden zij terug naar het hof en rapporteerden daar dat zij echt overal gezocht hadden. ‘Het verdriet mij zeer,’ sprak de koning, ‘dat niemand van u iets van hem vernomen heeft.’ |
|