Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
aant.met zijn zwaard! De man had veel kwaad gedaan en was wijd en zijd bekend. Niemand durfde daar ook maar in de buurt te komen. En daarheen is Ferguut nu op weg, onwetend van de roofridder... Hij reed net zo lang door totdat hij het kasteel voor zich zag en de brug over de rivier. Ferguut die maar aan één ding denkt, verkeerde in de veronderstelling daar moeiteloos overheen te gaan. Maar het zal heel anders gaan dan hij zich voorstelde. De ridder, die ook maar aan één ding dacht, namelijk hoe hij de mensen kon beroven, heeft hem gezien.
In volle galop kwam hij uit zijn kasteel gereden en schreeuwde luidkeels: ‘Ridder, bent u gek geworden? Hier betaalt men tol als men wil oversteken! U probeert eronderuit te komen. Zo helpe mij Sint-Maarten,o daar komt niets van in. U zult mij niet ontglippen! Ik zal u leren hoe het er hier aan toe gaat. Stijg af, en geef mij uw paard als tol!’ Ferguut hoorde wat de man zei en sprak: ‘Vriend, wilt u mijn ruin als tol? Bent u hier de leenheer? Daar weet ik niets van, dat u rechthebbend bent. Het bevalt me in het geheel niet dat u mijn paard wilt afpakken! Kan ik hier ergens in beroep gaan? Ik treed liever in het strijdperk dan dat ik mijn paard verlies! Ik kan het niet missen, ik kan toch moeilijk te voet gaan.’ Zo kwamen ze op elkaar af gereden. Ferguut raakte hem het eerst, en stak de ridder met zoveel kracht dat hij hem de arm brak waarmee hij zijn schild droeg! De roofridder zag dat zijn arm helemaal haaks stond, maar kon daar niet om lachen... Zo'n steek had hij nog nooit ontvangen! De dief begreep donders goed dat als hij nog zo'n stoot zou krijgen hij erin zou blijven, of gevangengenomen worden of anderszins in de problemen zou geraken. Hij heeft geen behoefte aan nog meer klappen. Hij vluchtte zo snel als hij kon! Ferguut reed de dief achterna. Hij wil niet dat de roofridder hem ontsnapt in diens kasteel. Hij riep: ‘Ridder, ik breng u mijn | |
[pagina 54]
| |
ruin. Wacht toch even! Ik wil u tol betalen. Ik wil u niet onthouden waar u recht op hebt. U zou zich over mij kunnen beklagen. U zou mij voor een valse dief uitmaken als ik u geen tol zou betalen. Graag geef ik u mijn paard. Wacht nou toch even! Ik wil weer verder, want ik heb nog een heel eind te gaan.’ De roofridder was niet bereid de tol in ontvangst te nemen. Hij wou dat hij in Gent zat en dat hij niet uit zijn kasteel gekomen was. Hij vreesde ernstig voor zijn leven. Hij ziet het kasteel voor zich, maar hij haalt het net niet... Hij zal er nog spijt van krijgen dat hij Ferguuts paard wilde hebben! |
|