Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[De ridder in de tent]Ferguut vertrok, schild om de hals, lans in de hand, terwijl de nacht inviel. Hij volgde de weg en kwam in een woud, diep in gedachten en in grote vrees om Galiëne. Het was helder en de maan was vol. Ik denk dat het na middernacht was toen Ferguut bij een vennetje in het bos kwam, waar het erg mooi was. Midden in dat woud, op het gras, stond een tent opgericht. Daarin lag een sterke ridder. Hij was dapper, stoutmoedig, groot en had nog nooit zijn gelijke ontmoet of iemand die het tegen hem durfde op te nemen. Allen in het land erkenden hem als hun heer. Ferguut reed nieuwsgierig richting tent. Voor de tent trof hij een angstaanjagende dienaar aan, die maar vier voet lang was.o Hij had een groot hoofd, bloeddoorlopen ogen, wijde platte neusgaten als van een kat, zwarte lippen, witte tanden en een mond van oor tot oor. Zijn huid was pokdalig, pekzwart, hard en schubbig. Hij was zo harig als een kameel en had een bult van voren en van achteren. In zijn hand hield hij een stok. Hij had Ferguut direct in de gaten, en riep: ‘Ridder, stop! U doet er verstandiger aan rechtsomkeert te maken dan verder te rijden. Ik zal u zeggen waarom. In deze tent slaapt een grote sterke ridder. Als hij wakker wordt, bent u eraan. Hij zal u onthoofden! Als hij zou weten dat u hier bent, dan zou u daar de tol voor moeten betalen. Maak dat u weg komt!’ Ferguut hoorde de dwerg, was meteen klaarwakker en reed naar de tent toe. De dwerg hief zijn stok op en sloeg met beide handen de ruin zodat die struikelde. Toen Ferguut zag dat zijn paard zo'n oplawaai gekregen had, werd hij razend. Dat zal hij hem, bij zijn leven, betaald zetten! Hij gaf zijn paard de sporen, reed de dwerg tegen de grond en sloeg hem waar hij hem maar raken kon. Hij heeft hem zo gestoken en geslagen - het berouwde hem te leven, het bloed kwam zelfs uit zijn oren - dat | |
[pagina 49]
| |
aant.de ridder wakker werd van het lawaai. Woedend stond hij op en brulde: ‘Wie heeft terwijl ik lag te slapen mijn tent aangevallen en mijn dienaar mishandeld?’
In de haast deed hij geen wapenrusting aan. Hij trok een hemd en een broek aan en een zijden mantel, greep een zwaard, en rende de tent uit naar waar zijn dwerg op de grond lag. Het verdroot hem zeer dat hij Ferguut daar in volle wapenrusting zag en hij stond doodsangst uit, wat geenszins verbazingwekkend is. Iedereen die onbeschermd voor een gewapend man zou staan, zou voor zijn leven vrezen! Toch maakte hij in het geheel niet de indruk bang voor de ridder te zijn, die daar in volle wapenrusting voor hem staat. Hij beende op hem af en riep: ‘Ridder, het is misdadig dat u mijn dwerg zo behandelt en voor mijn ogen slaat. Ware ook ik gewapend, mijn dwerg zou gewroken worden. U zou tol betalen met uw hoofd!’ Ferguut gaf hem tot antwoord: ‘Ridder, er zijn wetten in dit land. Als ik u iets misdreven heb, dien een klacht in! Dat lijkt me de juiste procedure. Wat ik u heb afgenomen, ik zal het u, indien daartoe veroordeeld, teruggeven. En als u een wapenrusting in uw tent hebt liggen, dan zal ik u die laten aantrekken. Wapent u naar believen, ik zal hier op u blijven wachten, en als u zo graag wilt, kom dan maar tegen mij vechten. U kunt het krijgen zoals u het hebben wilt. Vervloekt zij diegene die zich door u laat intimideren!’
In de tent lag een struise maagd, mooi, lieftallig en welgemanierd, de vriendin van de ridder.o Ze werd wakker van het lawaai en was helemaal van streek. Met los haar sprong zij uit bed, schoot een hemd aan en een jurk, sloeg een zijden mantel om - die haar alleraardigst stond - en rende de tent uit. De ridder zag haar en riep luidkeels: ‘Jonkvrouw, ga terug en pak mijn kleren en mijn wapenrusting. Ik moet vechten. Een ridder heeft mijn dwerg in elkaar geslagen. Voorwaar, mijn hart zal | |
[pagina 50]
| |
breken als ik hem niet wreken kan!’ Het meisje wist van wanten. Ze keerde terug naar de tent en reikte hem zijn wapens aan: halsberch, cousen en een stalen helm. Hij trok zijn wapenrusting aan en omgordde zich met zijn zwaard. Het meisje bracht hem een groot paard, waar hij bijzonder op gesteld was. Terwijl het meisje zijn stijgbeugel vasthield, zette hij zich in het zadel. Hij pakte een solide schild en hing dat om zijn nek. Het meisje gaf hem een scherpe lans aan. Zo fier en moedig als een leeuw kwam hij de tent uit, en als de duivel zelf kwam hij aangerend. Luidkeels riep hij: ‘Hoed u ridder, die mijn dwerg sloeg, want u gaat eraan!’ Hij klemde het schild tegen zich aan en hield de lans gereed om te steken. Zijn paard liep sneller dan de wind. Ferguut was allerminst onder de indruk. Hij gaf zijn ruin de sporen, die in niets voor het paard van de ander onderdeed. De paarden waren moedig zat en de ridders leken wel leeuwen, zoals zij op elkaar af kwamen. De paarden zakten door hun achterbenen van de klap! Ferguut stak met zijn lans de ridder zo krachtig op diens schild dat hij uit het zadel vloog. Zijn stijgbeugels hielden het niet meer en hij sloeg met zijn helm tegen de grond. Toen Ferguut hem daar zag liggen sprak hij: ‘Ridder, zo helpe mij God, u hebt zich als een idioot gedragen. Zonet nog zei u dat ik het zou berouwen dat ik uw dwerg heb afgerost, als u uw wapens maar zou mogen pakken. Mij dunkt dat u van de regen in de drup gekomen bent. Nu bent u er nog slechter aan toe. Kijk u daar eens in het gras liggen spartelen... Het is waar wat ik heb horen zeggen: sommigen menen zich groots te manifesteren, terwijl ze zich alleen maar belachelijk maken! Dat lijkt me ook het geval met u. Wie medelijden met u heeft, is gek. Sta op ridder, als uw paard tanden had dan zou het u gebeten hebben. Volgens mij heeft Barlebaan u voor de grap paard leren rijden. God straffe hem die u dat zo geleerd heeft!’ | |
[pagina 51]
| |
aant.De ridder schaamde zich dat Ferguut de spot met hem dreef en kwam overeind. Hij trok het zwaard uit de schede, liep op zijn paard af en steeg snel op. Ferguut legde hem hierbij geen strobreed in de weg, maar wachtte rustig af totdat de ander van de smak bekomen was. Weer kwamen zij op elkaar af, nu met getrokken zwaard! Beiden waren vrijgevig in het uitdelen van enorme klappen. Hun schilden lagen in tweeën. Het woud dreunde van hun slagen! Daar werd een lik op stuk beleid gevoerd, waarbij men elkaars slagen maar al te goed leerde kennen.
Beiden waren goede ridders: snel, sterk en stoutmoedig. Ook waren zij beducht voor elkaar. Ferguut haalde uit voor een slag en raakte de ridder op zijn helm. Hij sloeg hem de helft van zijn helm en zijn beckeneelo af en het grootste deel van diens schild. Als zijn zwaard niet afgeschampt was, had hij hem dwars doormidden geslagen! Ferguut bekeek hem en sprak: ‘Ridder, wat hebt ú zich op mij gewroken voor het mishandelen van uw dwerg! Kijk, daar staat uw vriendin in het maanlicht. Bent u monnik of wilt u dat worden?o Mij dunkt, u loopt erbij als Fortuna, die van voren behaard is en van achteren kaal.o Dat lijkt me volstrekt onjuist, ridder. U bent uw kruin kwijt, maar volgens mij zou u kaal van voren moeten zijn.’ ‘Dat is de mode hier,’ sprak de ridder. ‘Vervloekt zij de hand en het zwaard dat mij zo lelijk raakte! Nimmer streed ik zo'n bittere strijd! Nog nooit heeft iemand mij zo toegetakeld.’ Ferguut antwoordde: ‘Dat is het spel en zo zijn de regels. Als twee mannen vechten dan moet er nu eenmaal één het onderspit delven. Maar daarover hoeft u zich toch geen zorgen te maken. U bent nog kwiek en fit. Bovendien, niemand is zo laf dat hij zich voor de ogen van zijn vriendin overgeeft?’ De ridder had het niet meer. Hij heeft zijn kracht verloren. Hij bloedt uit zijn wond, die hem erg veel pijn doet. Hij is bang | |
[pagina 52]
| |
aant.en weet niet wat te doen. Graag zou hij Ferguut om genade vragen als hij die zou kunnen krijgen. Uiteindelijk besluit hij toch maar om genade en om een wapenstilstand te vragen. Hij liep op Ferguut af, bood hem zijn zwaard aan en gaf zich over: ‘Genade ridder, laat mij leven! Ik zal u mijn leven lang dienen, zonder enig voorbehoud. Ik zal u dienen en uw leenman worden. Ik geef op. Ik kan het niet langer tegen u volhouden. Als u wilt, sla mij dan maar dood.’ Ferguut pakte het zwaard aan en sprak tot de ridder: ‘Wilt u uw leven redden? Ga dan morgen naar koning Artur en vertel hem wat u overkomen is. Geef u aan hem gevangen, en neem uw dwerg en het meisje, uw vriendin, mee.’ De ridder sprak: ‘Op mijn woord, ik beloof u om morgenochtend, zodra het dag geworden is, naar het hof te gaan, met mijn geliefde en mijn dienaar, en ik zal uw boodschap overbrengen.’ ‘Afgesproken,’ zei Ferguut, en reed weg. Daarmee was de strijd ten einde. De overwonnen ridder hield zich, beroerd als hij zich voelde, heel erg stil. De nacht ging voorbij, het werd dag en Ferguut reed dadelijk weg, terwijl Venus zijn gedachten volledig in beslag nam. Zijn lans, waarmee hij de dappere ridder gestoken had, was hij niet vergeten. Hij reed tot in de middag door het woud zonder een hap te eten of een slok te drinken. Hij had ook helemaal geen trek of dorst, zozeer is hij in de ban van Galiëne! Hij weet ook niet waar hij heen rijdt - zijn paard gaat zijn eigen gang - en raakt de teugels niet aan. Zo naderde Ferguut een dam naast een groot water, waar menig man het leven had gelaten. |
|