Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[Terug op kasteel Idel]Het was avond toen Ferguut bij het kasteel arriveerde. Daar vond hij de edelman in de poort staan met een valk op zijn hand. Ferguut reed naar hem toe en hoorde een hoop rumoer uit de grote zaal komen. Daar werd door ridders en vrouwen luidkeels geweend om het meisje Galiëne. Ook de edelman was er goed ziek van dat zijn nichtje vermist werd. Ferguut zag aan zijn gezicht dat hem iets dwarszat, en sprak: ‘Mijnheer, Jezus Christus zij met u! Hoe graag zou ik weten waarom u hier zo bedroefd staat? Ik zou het echt heel naar vinden als u mij dat niet zou willen zeggen.’
‘Lieve vriend,’ sprak zijn gastheer, ‘er is iets heel akeligs gebeurd, en ik vrees dat ik het nooit meer te boven kom. Mijn lust en mijn leven is verdwenen: ik ben mijn nichtje kwijt. Terwijl ik een eindje met u mee reed, heeft Galiëne zich reisvaardig gemaakt en is ze zonder afscheid te nemen van mij weggereden. Ik heb geen idee waarom! Ik maak me grote zorgen om haar, want ze rijdt alleen. Als ik haar ergens in Engeland wist te vinden, of in Lombardije of in Schotland, ik zou dadelijk iemand achter haar aan sturen. Ik zou een jaar lang naar haar laten zoeken. Dat had ik nou nooit van haar verwacht, dat zij weg zou lopen! Ik dacht werkelijk dat er tot aan de Donau noch in de hele wijde wereld geen meisje gevonden kon worden als zij, zo lief en zo verstandig! Ik kan me niet herinneren dat ik haar iets misdaan heb. Waarom is ze weggelopen? Maar kom binnen, heer ridder, het is al bijna nacht, en laten we het over iets anders hebben. U ziet er ook niet al te fris uit... Uw wapenrusting moet als lood wegen. Het is tijd om het bed op te zoeken. U hebt de Ridder ontmoet. Christus nog aan toe, uw halsberch ligt in tweeën! Me dunkt dat u het zwaar gehad hebt. U hebt meer dan de helft van uw schild verloren! Vertel mij, en verzwijg mij niets, hoe is het afgelopen?’ | |
[pagina 45]
| |
Ferguut was met zijn gedachten bij het meisje. Verdriet vervulde zijn hart. ‘Mijnheer,’ zei hij, ‘waar is de onbeschrijflijk beeldschone Galiëne? God lone het u!’ ‘Ik kan het u niet zeggen. Ze is vanochtend vertrokken, en ik weet niet waarheen. Ik maak me de grootste zorgen. Maar vertel mij nu het nieuws dat u te melden hebt!’ ‘Ach lieve gastheer, waarom is ze weggegaan? Hebt u iets lelijks tegen haar gezegd? Wat erg dat zij er niet is!’ Zo stonden ze tegenover elkaar, net zo lang als men nodig heeft om twee mijlen te gaan. Ferguut is door zijn verdriet om Galiëne doof voor zijn gastheer. De een vraagt de ander voortdurend hoe het tweegevecht is afgelopen, terwijl de ander door de Godin van de Liefde overweldigd is. Zijn gastheer vraagt Ferguut hoe het met de wrede Ridder afgelopen is, maar Ferguut is niet toerekeningsvatbaar omdat hij zijn geliefde kwijt is. De Godin van de Liefde wijdt hem hardhandig in haar geheimen in! Hij kan alleen nog maar aan Galiëne denken. De Godin van de Liefde heeft hem volledig in haar macht. Hij zal haar niet uit zijn hoofd kunnen zetten. Wat is de kracht van de Liefde sterk, dat ze de gedachten van een mens in zo'n korte tijd volledig kan overnemen! De Godin van de Liefde houdt Ferguut in haar macht. Zij zal het hem betaald zetten dat hij zo lelijk deed tegen het meisje, dat haar hand op zijn hart legde... Die hem ter wille was geweest, maar aan wie hij zijn liefde weigerde! Nu heeft hij er spijt van, maar het is te laat. Voordat hij haar ooit terugvindt, zal hij de nodige ellende doormaken. Hij weet niet waar zij is, in welk land. Als hij het zou weten, dan zou hij haar dadelijk achterna reizen. Hij zou zich door niets daarvan laten weerhouden, al zou het zijn dood worden. Zo sterk is hij in de ban van de Liefde, dat hij niet weet of het dag of nacht is, ochtend of avond. Zijn gastheer ziet dat het niet goed met hem is, en vraagt de jongeman waarover hij zo bedroefd is. | |
[pagina 46]
| |
aant.‘Lieve gastheer, is het een wonder? Mijn verdriet zal geen einde nemen. Grote schande staat mij te wachten. En terecht, ik mag niet klagen. Ik verdien het om verdriet te hebben. Had ik maar meer verdriet! De boer - en hij heeft nog gelijk ook - zegt:o wie met zijn voeten vertrapt wat hij met zijn handen kan pakken, moet niet zeuren als hij daar later spijt van krijgt. Wat ben ik stom geweest dat ik heb laten lopen wat ik had kunnen bezitten! Nu krijg ik haar nooit meer. Ik durf er niet meer op te hopen. Het spreekwoord zegt naar waarheid: al heeft iemand alles wat hij begeert, dan nog laat hij zich gek maken door wat hem dwarszit! Helaas, door ongeluk en door mijn eigen stommiteit ben ik in deze ellende geraakt. Bij God, ik heb de ziel van een boer en niets anders!o Mijn inborst is sterker dan de trekkracht van honderd stieren. Waarom gedraag ik mij zo fier en wil ik mij op het pad van de Liefde begeven? Voorwaar, mijn vader Somilet, wilde daar zijn leven lang niets van weten. En nu wil zijn zoon hem overtreffen. Ik mag met recht een zotskap genoemd worden, dat ik wil optrekken in de gelederen van hen die de Liefde dienen. Ik ben volledig van de kaart. Waarom zou ik mij nog met de Liefde bezighouden? Alsof ik een mooie vrouw waard ben, zo mooi als mijn lieveling Galiëne, die ik door mijn eigen schuld verloor. Waarom word ik niet dol? Ik ben uitzinnig. Ik word gek! Dat ik haar mijn liefde weigerde... Terecht is schande mijn deel. Ik zou me al een stuk beter voelen als ik haar ergens ter wereld zou weten te vinden. Ik zou haar dadelijk achternagaan en ik zal niet eerder ophouden met zoeken voordat ik haar gevonden heb. Al was ze op een eiland in het midden van de zee, of in een woud te midden van vele draken! Ik zou daar, als ik er komen kon, de mooiste zoeken die leeft! God echter moet mij straffen en mij ongeluk bezorgen. Toch zal ik haar mijn leven lang zoeken, dag en nacht, over berg en dal, totdat ik nieuws van haar verneem. Nooit zal ik meer gelukkig zijn, en elk avontuur waar ik van hoor, hoe gevaarlijk ook, zal ik aangaan ter vergroting van mijn reputatie, zo helpe mij de heilige Dioni- | |
[pagina 47]
| |
aant.sius!o Ach, kwam er maar een ridder langs die mij van het leven beroofde en mijn hart uit mijn romp trok, dan was ik uit mijn lijden verlost.’
Ferguut stond er na wat hem overkomen was bij als een geslagen man. Zware inspanningen en gevaarlijke avonturen staan hem te wachten en hij zal veel moeten afzien voordat hij het meisje weer terugziet! Zo gelukkig als hij die ochtend was, zo zwaar zit hij nu in de zorgen. De Liefde neemt hem lelijk te grazen! Galiënes schoonheid, haar welgemanierdheid en haar kennis hebben hem in grote problemen gebracht. Hij heeft er geen benul van of het dag of nacht is, en weet niet wat te doen. Venus heeft hem van zijn bewustzijn beroofd. Hij legde zijn hoofd op zijn zadeltuig, zo lang dat men in die tijd een mijl had kunnen afleggen. De edelman pakte hem bij zijn halsberch en sprak: ‘U maakt uzelf te schande door het u zo aan te trekken. Het past een ridder niet te treuren om een vrouw. Wie dat doet, is een sukkel.o Ridder, houd op met dat geklaag en laat de pijn, het ongemak en het verdriet aan mij over! Laten we naar binnen gaan. Ik bied u mijn kasteel aan. Door u zal ik weer vrolijk zijn en de boosheid vergeten die ik om mijn nichtje voel, die ik verloren heb. Zij was mijn lust en mijn leven.’ Ferguut begreep wat zijn gastheer bedoelde, dat hij hem met open armen wil ontvangen, hem opvrolijken, vis en wild te eten geven en hem verwennen, maar Ferguut wil daar niet blijven omdat Galiëne er niet meer is. ‘O, beeldschone Galiëne! Mijnheer, u hebt mij de rest van mijn leven ellende bezorgd. Nimmer zal ik waar dan ook logeren voordat ik gehoord heb waarheen uw nichtje gegaan is. Tevergeefs vraagt u mij te blijven. Niemand tussen hier en de Donau kan mij ertoe overhalen hier te blijven! Niemand kan mij troosten. Laat me gaan, ik wil weg.’ Zijn gastheer realiseerde zich dat hij Ferguut niet op andere gedachten kon brengen, en dat hij hem niet bij zich kon houden. | |
[pagina 48]
| |
aant.‘Vriend,’ sprak hij, ‘jammer dat u niet wilt blijven. Moge God u behoeden!’ |
|