Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[De Zwarte Rots]Terwijl het meisje dit alles overweegt, viel het eerste daglicht in de grote zaal. Het was helder buiten. Ferguut stond op en wilde zijn wapenrusting aantrekken. Een dienaar bracht ze hem. Snel was hij gewapend. Men bracht hem zijn paard en hij sprong in het zadel. Zijn paard had er enorme zin in. Hij nam afscheid van zijn gastheer en zei dat hij wilde vertrekken. Daarna nam hij afscheid van het meisje, dat er heel bedroefd bijstond. Toen vertrok hij. Het paard zette zich in gang, en niet tegen zijn zin. Zijn gastheer wees hem de weg richting de Rots. Ook vroeg hij hem met grote aandrang naar hem terug te keren als hij de strijd zou winnen. ‘Heer,’ sprak Ferguut, ‘met Gods hulp zal ik graag uw wens vervullen. Zodra ik de hoorn en de hoofdsluier in mijn bezit heb, kom ik direct naar u terug.’
Ferguut liet zijn gastheer achter zich en reed in een stevig tempo richting de Rots. Aan het eind van een groot woud ontmoette hij enkele mannen en dadelijk vroeg hij hen de weg naar de Zwarte Rots. ‘U bent op de goede weg, heer,’ zeiden zij, ‘u zult de boze Ridder vinden. Wilt u het avontuur aangaan? Ik weet zeker dat hij u dood zal slaan!’
Ferguut was een en al zelfvertrouwen. Hij reed over bergen en door dalen, net zo lang totdat hij de Rots zag. Het was nog vroeg op de dag. De Rots was erg steil en reikte tot aan de wolken. Er is geen dier op deze wereld dat tegen die steile Rots zou kunnen opklimmen, tenzij het vleugels heeft! De Rots was zwart en | |
[pagina 37]
| |
aant.angstaanjagend. Ooit hakte een reus aan één kant een pad uit dat naar de top leidde.o Een paard kon er niet tegenop - dat was een lelijke tegenvaller-maar wel een man te voet. Ferguut weet niet goed wat met zijn ruin te doen. Hij kan hem niet aan de rots vastbinden. Ferguut zat lelijk met zijn paard in zijn maag.o Laat hij het staan dan is hij het kwijt. Hij reed naar het bos en zag daar een olijfboom staan. Zo'n mooie als je nergens ter wereld vindt. Alle ridders die op avontuur uit waren, maakten aan die boom hun paard vast.o Ferguut maakte het zijne eraan vast alvorens terug te lopen. Zijn schild en lans laat hij er ook achter, wat wel zo verstandig is. Vervolgens klom hij met getrokken zwaard de rots op. Hij is - zonder gekheid - nog banger zijn paard te verliezen dan het gevecht. Het klimmen was afzien, ook omdat hij zijn wapenrusting droeg, die hem uitermate zwaar woog! Vaak viel hij en gleed hij naar beneden, maar dan kon hij zich vastgrijpen aan de vlijmscherpe bramenstruiken die daar over het pad heen groeiden.o
Met grote inspanning klom hij naar boven, onderweg vaak uitglijdend. Wat was hij moe! Hij had geen lichaamsdeel of het deed hem erg veel pijn. Hij ging even zitten en keek om zich heen. Hij zag Engeland en Cornwall. Wat men hem aan het hof verteld heeft, houdt hij voor onzin, want hij zag daar helemaal geen leeuw rondlopen. Die zal hij nog even moeten zoeken voordat hij hem vindt. Die leeuw bevond zich in een kapelletje dat uit marmer gehouwen was. Men kon geen kostbaarder aanschouwen! De deur was van ivoor gemaakt, heel kunstig. Het portaal was van rood goud. Voor de ingang stond een boom van een kerel, gemaakt van metaal, die in zijn handen een stalen hamer hield. Ik ken geen ridder in dit land, hoe dapper ook, die als hij die man in de ogen zou kijken, niet zou willen vluchten! Hij zag er volstrekt | |
[pagina 38]
| |
aant.levensecht uit en leek degene te willen doodslaan die daar naar binnen wilde gaan.o Maar hij kon zich niet bewegen. Hij was gemaakt met de bedoeling dat niemand die kapel in zou durven gaan om de hoorn en de hoofdsluier te pakken. De reus die daar vroeger woonde, had hem laten maken.
In die kapel bevindt zich de leeuw, die te allen tijde onbevreesd is, want hij is niet levend. Hij heeft huid noch haar, maar is gebeeldhouwd uit wit ivoor. De hoorn en de hoofdsluier hangen veilig om zijn hals. Ferguut heeft net zo lang rondgelopen totdat hij bij de kapel kwam en die vreselijke kerel zag. Hij bleef even staan en bedacht dat hij die kerel te hulp zou roepen, en hem zou vragen of hij iets weet van die hoorn en die hoofdsluier. Hij stapte op de kerel af en sprak: ‘Vriend, weet jij van de leeuw die de hoorn bewaakt? Ik kan hem tot mijn ergernis niet vinden!’ De kerel bleef stokstijf staan. Hij had geen zin om te praten. Ferguut was heel verbaasd dat hij niets terugzei.
Hij besloot het hem nog eens te vragen: ‘Vriend,’ sprak hij, ‘God zij met u! Zeg mij waar de hoorn en de hoofdsluier zijn, ik kan ze tot mijn spijt niet vinden.’ Wederom zei de kerel niets. Het beviel Ferguut allerminst. Hij werd pissig en sprak: ‘U schijnt mij niet te mogen, mijnheer de Moordenaar, dat u niet tegen mij wilt praten!’ Hij greep een kei, en zei: ‘Mijnheer de Moordenaar, bent u onder invloed? Ik gooi u voor uw hoofd!’ Maar dichterbij durfde hij niet te komen, want hij was toch wel bang voor de grote hamer die hij in zijn hand hield. Ferguut had geen schild waarmee hij de slag kon opvangen als de kerel hem wilde slaan. Daarom waagde hij zich daar niet aan. Toch gooide hij naar de grote kerel, en wel zo krachtig, dat hij hem zijn arm brak! De hamer viel met een klap op de grond. Ferguut | |
[pagina 39]
| |
aant.nam zijn zwaard met beide handen, liep op hem af en sloeg op hem in. Maar de kerel bleef doodstil staan... Toen schaamde hij zich diep en deed een stap terug. Hij vond het uitermate gênant dat hij zo ingehakt had op die levenloze man. Hij wilde voor geen geld dat de koning het te weten kwam. Als het aan hem ligt, blijft het voor altijd verzwegen! Ferguut trad de kapel binnen en zag de leeuw staan, die de prachtige hoorn en de hoofdsluier om zijn nek had hangen. Dat vond Ferguut zeker niet vervelend. Nog nooit in zijn leven was hij zo blij! Hij rende op de leeuw af, pakte de hoorn en de hoofdsluier, en verliet de kapel want in andere dingen was hij niet geïnteresseerd. Driemaal blies hij op de hoorn,o zodat men het wel vijf mijl ver kon horen. De inwoners van dat land herkenden het geluid van de hoorn en spraken allen uit één mond: ‘Welke levensmoeie sukkel is er op de Rots geklommen? Hij had er beter aan gedaan die hoorn achterover te drukken en te maken dat hij wegkomt. Nu zal hij daar het leven laten. Als hij van de hoorn geweten zou hebben en van de verschrikkelijke Zwarte Ridder, die menig ridder een lesje geleerd heeft, dan zou hij nooit hierheen gekomen zijn!’ |
|