Excelsior. Jaargang 1(1913-1914)– [tijdschrift] Excelsior (1913-1914)– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Onuitgesproken Heil. 'k Lag, uitgestrekt, in zoele dennenbosch, de frissche aromen hitsig op te snuiven, wijl 't windje door de varens heen kwam wuiven als sleep van krippen kleed op donzig mos en hoorde, boven 't woud in lentedos, door ijle lucht, het wiekgeklap van duiven, liet klokkebesjes smaken mij als druiven of ik ze plukken zoude, tros na tros. Machtig zwol toen een passievol verlangen naar onbereikbre dingen, in mijn ziel, waar géén van weten zou, wat ook geviel. Daar streelde welig loover me de wangen; in verre verte een hoeveklokje klepte.... Hoe of ik nimmer mensch daar woord van repte! Vorige Volgende