mooi te vinden, omdat die of die iets in dien zin geschilderd heeft. Hij verliest alle esthetisch genot en komt er toe ook alle lust tot schilderen te verliezen. 'n Oogenblik komt er dat hij vaststaat, niet meer voortkan, voor altijd. Hoe kan hij in zulken zieletoestand genot meedeelen dat hem zelf niet bezielt. Dat is het oogenblik van moedeloosheid. 'n Weg dus zonder uitkomst.
Heer D. heeft spoedig het verkeerde ervan ingezien en 'n heel andere baan gevolgd, die hem leidde tot de vertolking van het poëtische in het landschap. Verschillend van techniek zijn die stukjes, persoonlijker van opvatting, breeder en meer synthetisch, met eigen oog gezien en met eigen ziel doorvoeld. Er ligt 'n aangrijpende charme over z'n landschappen, we leven als een oogenblik in 'n fantastische sprookjeswereld, waar iets geheimzinnigs gaat gebeuren.
We kunnen dan ook wat langer blijven staan voor de ‘Overstroomde meerschen’, de ‘Winterzon’ de ‘Droomerige nacht’ en al die werken uit de tweede periode, die als 'n overgang is naar het laatste tijdperk. - De techniek wordt minder en minder ingewikkeld, de vorm meer persoonlijk gezien, zich gewillig plooiend naar den eisch van den dichter, die ons in het wazige zijner landschappen, het stille, het heilige in de natuur komt vertellen.
Het is niet mijn doel hier elk dier doeken te ontleden; ik wou er enkel op wijzen hoe 'n mensch, die werkelijk wat in zich heeft, spijt alle uitwendige invloed om dat zich zelf zijn te onderdrukken toch er toe komt, het intiemste zijner ziel te vertolken.
En het komt er weinig op aan of dat nu volledig van vorm of zus of zoo zij, wat hij te zeggen heeft is gezegd. En al ware het op de meest naïve manier nog toch zou het nog meer onze bewondering afdwingen, en zou het nog meer onze gevoelsnaren in trilling brengen dan het mooist geborsteld model uit gelijk welke academie, zonder 'n toetsje mis, met elk plekje donker en half-donker, en licht en blinklicht netjes op zijn plaats, maar met volledige innerlijke leegte en totaal gemis aan persoonlijkheid.
Niet dat ik een voorstaander ben van het Parnassiaansche ‘L'Art pour l'Art’ ‘De kunst om de kunst’ neen, heelemaal niet. En dat juist heeft me meest getroffen in het werk van den schilder, dat hij hemelsbreed van die theorie wil afwijken en een soort nieuwere richting wil inslaan, die ik zou willen betitelen: L'Art pour Dieu’ ‘De kunst om God’. Hij schijnt te hebben gevonden waar hij 'n tijdlang naar zocht, en wat in zijn jongste werk duidelijk op het voorplan komt. De uitdrukking van die universeele gedachte: de liefde tot God, heeft zich aan hem vastgeklampt en klinkt als een geheimnisvolle waarschuwing in zijn laatste doek: ‘De Kerkhofbaan’.
Verwacht u niet aan helle kleuren en geklinkklank van toon. Heel sobertjes is de gedachte uitgedrukt, sober van lijn en kleur, in een weemoedige stemming van donkerende popels, die 'n doodsche reuzenrij vormen tegen het wegstervende licht van den hemelkoepel, die naar den zenith toe tot 'n grootsche kom zich welft boven het heele land.
De eerste ster, de avondster komt van langerhand heel zwakjes in 't parelgrijze uitpinken; ze is als een lichtje, dat onwillekeurig de oogen opwaarts doet gaan en ons één doet worden, in een heilige harmonische voeling met het Daarboven. - 'n Kruis, het kruis van 't kerkhof, het kruis waar alle moeë menschen troost kunnen vinden, het symbool van het menschelijk lijden, zóó schoon, zóó juist in verband,