Excelsior. Jaargang 1(1913-1914)– [tijdschrift] Excelsior (1913-1914)– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Lentelied. O Licht, dat allerwegen, stroomt als een moederzegen op blanke bloesem-tuinen, wat botten doet ge zwellen, wat klanken-weelde wellen in wit-bevlokte kruinen. 'k Zie roze kindren stoeien wier lach-hel oogen gloeien in gouden zonne-regen; hun vreugde-galmen vallen als rinkende kristallen op blonde lente-wegen. En 't golvend groen der hagen omruischt mij als met vlagen van zoet-gevooisde zangen, daar heldre vogel-kelen, zoo smachtend zijn aan 't kwelen hun liedren vol verlangen. Nu moeten al wie treuren het hoofd met blijdschap beuren naar zon in blauwe luchten, en al de schoonheid roemen van 't Licht op loof en bloemen en zilvren duivenvluchten. [pagina 85] [p. 85] Wie staat niet stil te schouwen met dankend handen-vouwen naar bloem-besneeuwde gaarde naaf blij gewuif van boomen die verren einder zoomen met toppen goud-beblaarde? O Heer, wij winter-droeven, nu mijde als kindren toeven ten drempel uwer woning, die staat door lente-toover met bloesem-twijg en loover getooid, als voor een koning. Jef Crick. Vorige Volgende