De geschiedenis eener Ziel.
Een jong kloosterzusterken, schreef in hare enge cel, op aanvraag van Moeder Overste, al 't schoone en wondere dat God uitwerkte in hare ziel. Ze schreef voor Moeder alleen, met kinderlijken eenvoud, de pen maar latende loopen ‘au courant de son coeur’. Ze stierf eenigen tijd nadien. Moeder vond het handschrift schoon en onderwierp het aan 't oordeel van bevoegde mannen. Dezen aarzelden geen oogenblik: 't moest uitgegeven worden. En zoo verscheen een lijvig boek onder titel van ‘Histoire d'une âme écrite par elle même’.
De onderneming scheen toch gewaagd. ‘Ecrite par elle-même’, die woorden gingen voorzeker argwaan wekken. Hoevelen zijn er die over zich zelf oordeelen, zonder hunnen ‘Ik’ te vertroetelen? Al die beroemde gedenkschriften, wat zijn ze anders dan trotsche zelfverheffing? Men denke slechts aan Rousseau en Chateaubriand. En dan, hoeveel ‘histories’ van dien aard verschenen er niet, welke soms een bijeenraapsel waren van alle beuzelarijen, of wel langdradige jammerklachten van onbegrepen zielen? Zoutelooze kost, die dan ook eenen averechtschen bijval genoot. Er waren uitzonderingen, zeker! Vol bewondering blijft men stil staan bij de zielroerende bladzijden van Marie Jenna; 't beroemde dagboek van Eugenie de Guérin is wel een perel van 't zuiverste water; en de pas verschenen brieven van de Serafijnsche Maagd, van Lucca, Gemma Galgani, zijn overheerlijk. Doch tusschen dit uitgelezen koren hoeveel kaf!
't Geleek dan ook een wonder, de ongelooflijke bijval die ten deele viel aan 't verhaal van 't nederig leven dier onbekende Karmelieternon. Pas verschenen werd het overal met geestdrift onthaald. Niet alleen in alle Europeesche, maar in bijna alle gesprokene talen werd het overgezet. De fransche uitgave zelf overtrof, na weinige jaren, de honderd vijftig duizend exemplaren; beroemde schrijvers zonden van alle kanten de vleiendste beoordeelingen: en dit alles in onze twijfelzuchtige twintigste eeuw!
De oorzaak van dien onverhoopten uitslag? Oh! voorzeker is ze te vinden in de onweerstaanbare aantrekkingskracht die van deze bekoorlijke figuur uitgaat. 't Is eene van die prachtnaturen die het menschdom tot eer strekken, en ons verwonderd doen afvragen of ze wel gekneed zijn van dezelfde klei, die ons zoo dikwijls kruipend houdt en onbekwaam tot hoogere vlucht. 't Is hier, in dit leven, één opgaan naar omhoog, één klapwieken in verhevene zuivere atmosfeer, van welke hoogte deze aardsche engel onze wereld en zijn kleine, nietige dingen ‘uitlacht meteen lodderoog’; 't is één stijgen naar die eeuwige glansrijke Zonne die een aureool toovert om haar blondlokkig hoofd; één zuchten, één smachten naar die oneindige Liefde ‘die zon en sterren in beweging zet!’ ‘L'Amor che muove 'l sole e l'altre stelle’!
Schoon was ze bovenmate: ‘un séraphin d'âme et de visage’ heette ze een beroemd letterkundige, en 't oordeel is juist. Aanschouw slechts een oogenblik 't prachtig portret dat tot titelplaat dient van het boek. Bewonder 't pure ovaal van dit bekoorlijk wezen, die fijne tot glimlach geplooide lippen, die oogen vooral, oneindig diep, met eenen hemel van goedheid erin, en zoo onzeggelijk zoet dat ge u ontroerd voelt tot in 't diepste der ziel, en, willen of niet, het beeld ervan steeds meêdraagt als van 't schoonste dat ge in uw hart bewaren kunt! Wat moest het