Rabindra Nath Tagore zag het licht te Calcutta in 1861. Zijn vader heette de ‘maharshi’ - de groote wijze - en zijn grootvader was een warme vriend van wijlen koningin Victoria. Tagore was vroegtijdig aan 't dichten en ook aan 't komponeeren; want, zoo 't schijnt, munt hij uit als toonkundige. Op achttienjarige ouderdom verscheen van hem een opera dat luidruchtig werd toegejuicht: tooneelstukken, romans, vertellingen, gedichten volgden elkander onafgebroken op, tot eindelijk de ‘Gitanjali’ verscheen, in 't Engelsch uitgegeven onder den titel van ‘Song offerings’ en die een verbazenden bijval genoten.
De schrijver zelf vertaalde zijne zangen in 't zuiverste engelsch; Yeats, de vermaarde iersche dichter, leidde het boek in met den grootsten geestdrift. Hoogst belangwekkend zijn de gesprekken die hij had met sommige Bengaleezen. Een doktor in geneeskunde verklaarde hem: ‘Ik lees alle dagen Tagore. Een vers van hem doet al het lijden dezer aarde vergeten’. En hij vervolgde: ‘Wij hebben andere dichters, maar niet een gelijkt aan deze. De tijd waarin hij leeft, noemen wij het tijdstip van Rabindra Nath. Geen schrijver in Europa geniet eene faam, als Tagore bij ons. Men zingt zijne verzen van Indië's westen tot in Birmanië, overal waar de Bengaalsche taal gesproken wordt. Nauwelijks 19 jaar oud was hij beroemd, en nu nog voert men te Calcutta stukken op, die hij eenigen tijd nadien vervaardigde. Ik sta in de grootste bewondering voor de volmaaktheid van zijn leven. Reeds van jongs af zocht en vond hij zijne ingeving in de natuur. Tusschen 25 en 35 jaar, werd hem eene diepe wonde in 't hert geslagen, en schreef hij de schoonste liefdezangen die in onze taal bestaan. Nadien werd zijn kunst dieper godsdienstig en wijsgeerig: al de betrachtingen van 't menschdom galmen door zijn zangen heen.’
Zoo sprak tot den ierschen dichter den oosterschen doktoor; en met dezelfde vereering, dezelfde liefde spraken al zijne stamgenooten.
Yeats besloot zoo zijne inleiding: ‘Ik heb steeds en overal deze vertaling met mij medegenomen; ik las ze in den trein, in den omnibus, in het spijshuis, en dikwijls moest ik het boek sluiten om mijne ontroering niet te laten blijken. Deze gedichten brengen mij in een wereld waarvan ik jaren lang droomde. Getuigen zij van eene buitengewone ontwikkeling, toch schijnen zij als uit den oosterschen grond ontkiemd. Heel een volk, heel eene beschaving, onzeggelijk vreemd voor ons, schijnt in die verbeelding als opgeslorpt. En toch is het dat aardige, dat vreemde niet, dat ons ontroert, maar 't is dat wij er ons eigen beeld in weervinden, alsof we dwalend waren in de wilgenbosschen van Rossetti; alsof we, voor de eerste maal, in de letterkunde onze stem gehoord hadden, gelijk in een droom.’
Tagore's gedichten worden gezongen en verliezen oneindig bij eene droge voordracht. En toch, wil men ze lezen, in de prachtig geslaagde engelsche vertaling, met trage en luide stem, men zal weldra ondervinden dat ze ontsproten aan 't hart van een man die heel diep doordringt in 't innerste van de menschelijke ziel en voor wien de natuur geene geheimen meer heeft.
Tagore is een mystieker: hij begroet met wellust ‘het licht, dat de wereld vervult, dat de oogen kust en het hert verzacht, dat danst in 't midden van 't leven, dat de snaren der liefde doet trillen, en overal op aarde vreugde giet’. - Men heeft hem vergeleken, en ten onrechte, dunkt ons, met den bekenden dichter van ‘A Redding of Earth’, den geestdriftigen zanger der natuur, George Meredith. Het oostersch genie is zoo eigenaardig, zoo verschillend met onze