tot onderwijs en wetenschap. Het zij genoeg hier te herinneren aan de schaar van vrouwen die werkzaam en strijdend zijn geweest voor kunst, wetenschap en hoogere ontwikkeling. Nu, alle hooger streven in het vrouwenleven draagt een sociaal karakter. Theoretisch wil ik hier niet bewijzen hoe noodzakelijk het is diep onderwezen vrouwen te hebben met het oog op socialen arbeid, doch werkelijk begeer ik aan te toonen hoe wijd het veld zich uitstrekt waarop de vrouwen arbeiden kunnen en het mannen-beroep volmaken, want ook onder dezen zijn de grootverstanden dun gezaaid.
In België zijn wij voor wat de vrouwenstudieën aangaat, niet de best bedeelden. In Leuven wordt eerst nu de vraag gesteld of juffrouwen tot de leergangen toegelaten zijn. In Duitschland telde men aan de Universiteit in het winterhalfjaar 1909, 1432 Studentinnen; in 't zomerhalfjaar 1910 waren er 2170 ingeschreven. Van dit getal studeerden er 1217 philologie, 512 de medicijnen, 312 natuurwetenschappen, 55 staathuishoudkunde, 26 de rechten en 4 theologie. In Oostenrijk telt men aan de Universiteit 4573 Studentinnen waarvan er 221 de medicijnen studeeren.
Dat de vrouw op wetenschappelijk, en daardoor ook op sociaal gebied eene taak te vervullen heeft, vloeit voort uit de natuur der vrouw zelf, omdat haar zielkundig leven anders gebouwd is, en zij aldus in sommige zaken klaarder ziet en fijner voelt dan den man.
Doch niet zoo zeer uit natuurlijk en wetenschappelijk oogpunt, als wel in sociaal en zedelijk opzicht, wil ik bewijzen hoe goed het standpunt der vrouwenbeweging op dit gebied te verdedigen is.
De H. Paulus zelf zegde reeds dat de vrouwen goede onderwijzeressen zijn, en de moderne wetenschap bevestigt in hare princiepen over opvoedkunde dat de vrouw door vrouwen moet opgeleid worden.
Evenals het de moeder is die het kind zijne eerste opvoeding geeft, zoo zijn ook sociaal-gevormde vrouwen de beste leermeesteressen en geleidsters hunner arbeidende gezellinnen. Daar kunnen zij het zedelijk en sociaal moederschap vervullen.
Te vele vrouwen jammerlijk, schrikken nog af in beroering te komen met de vraagstukken van onzen tijd, en gelijk prins Mausbach het zegt, zij schudden het hoofd over de toekomende jeugd die zich ontwikkelen wil, en verlangen aan de geleerde mannen over te laten al het edele en het goede dat nog een uit die gistende kracht worden zal.
Niet alleen het geestelijk maar ook het lichamelijk leven kan in vele gevallen, niet beter dan door vrouwenhanden verzorgd worden. Hier ook, zooals hooger gezegd, heeft alle vrouwelijke studie en zelfopoffering eene sociale en zedelijke beteekenis. Wat al kwalen naar lijf en ziel konden er niet gespaard, indien er meer vrouwen in staat waren niet alleen zedelijke doch ook lichamelijke krankheden te heelen. Wat al verdiensten zouden zij laten ten goede komen b.v. om den gezondheidsdienst in huiselijk- en fabrieksleven te bevorderen, zoo er meer vrouwen ten nutte gemaakt werden in gezondheids- en opzichtsdiensten. Vele zaken immers blijven voor het oog van den man verborgen omdat hij dikwerf den natuurlijken takt mist, de vrouw ingeboren.
In het buitenland is men op dit gebied ons weer voor. Zoo zien wij in Duitschland eene gansche menigte van werkende krachten waarop de vrouw mag fier gaan,