Excelsior. Jaargang 1(1913-1914)– [tijdschrift] Excelsior (1913-1914)– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Rozenkrans. Op roode Octoberlucht het grijze kerkje staat, waar voor het avondlof het kleppend klokske gaat. Arm aan arm, bij druk gepraat de meisjes stappen in rij, geleid door nonnekens in blanke kappen en menig vrouwken met een zwarten sjaal of doek, in heur gerimpeld hand een groot gebedenboek, treedt met de frissche jeugd ter open tempeldeuren waar stilte en ingetogenheid u tegengeuren. Door 't hooge vensterglas valt nog een rozeschijn van verre zon, en rank en beeldig-mooi van lijn gaan al de pijlers opwaarts met de slanke bogen, en voeren oog en geest in zachte vaart ten hoogen. Het lof vangt aan. De koorbel klinkt met klaren galm en om den outer kronkelt dra de blauwe walm van zoeten wierook, wijl gezang en orgeltonen de luisterende ziel verdiepen en vervromen. De dag verbleekt allengskens in de ramen, waar gekleurde heiligen staan met biddend handgebaar, en klaarder pinkelt op de hooge kandelaren het gele kaarsgevlam, waarin al de oogen staren met strakken blik, terwijl de paternoster glijdt door saamgevouwen vingren en vol innigheid de zielen preevlen op de traagbewogen monden... O roerend avondlof! O pure en zaalge stonden, als in de schemering van goudgestorven dag ik al dat roerloos knielend volk aanschouwen mag dat vol geloof is, en zijn nood en leed laat klagen, wanneer de Rozenkrans, in grootsch akkoord, gedragen op zuivren wierookdamp, éénstemmig wordt gezegd en ieder hart een sprankel van zijn lijden legt in dit vereend gebed, dat zweven blijft en fluistert om 't tabernakel, waar de goede Herder luistert, verborgen in het brood der gulden remonstrans [pagina 11] [p. 11] die innig gloeit en schittert in den kaarsenglans, en als een liefdezon gaat in de zielen stralen, en klaarte spreidt op 't duister pad van hen die dwalen. En nu, daar rijst de priester in zijn witte toog, en boven diep gebogen hoofden heft hij hoog den grooten Zegenaar, waaruit met volle stroomen vergiffenis en troost zoo lavend nederkomen... Verkwikt keert 't zwijgend volk door 't donkrend kerkportaal, en buiten gekt en zingt weldra de zotte taal der zoete jeugd, met levensrozen op de wangen en in 't onschuldig hart een schat van lentezangen, wijl de oudjes blijgezind stil-koutend gaan naar huis en voelen nieuwe kracht voor 't dragen van hun kruis. Jef CRICK. Vorige Volgende