Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen
(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– AuteursrechtvrijStemme: alst begint.1.
O Straffe Maeght aen wiens bevalligheden
Ick ten offer draeght,
noch eens mijn ziel roerende geklaeght,
Blijft noch verhart u hert voor mijn gebeden
't Is reddeloss met stuersheyt te bepalen,
U schijnsoetheyt lost dan geen medoogen over my,
Mijn onnoselheyt op u bepalen,
So perst in u wreetheyt niet so een heerschappy.
2.
U beelt dwinght my door onvermoeyde schreede,
In de Minnebaen,
| |
[pagina 15]
| |
Sonder haer distelwegh te ontgaen,
Of het wanckelbare spoor te betreden,
Ick kan mijn hert stoppen soo niet in toomen,
Of mijn stantvaste min blust steets by u gehuysfest,
Sal dan mijn volmaeckte min soo toomen,
Tot wanhoop waer in u wreetheyt mijn in perst.
3.
Helaes waerom benamde God der liefde,
Mijn het leven niet,
Wanneer hy tot mijn ziels verdriet,
Om u mijn jeugdig hert met min doorgriefde,
Of waerom niet een verstaelt hert gegeven,
Om alle de pijle die door sodanige min,
Op mijn trosse wel te wederstreven,
Had mijn jonkheyt so verstoort de min godin.
4.
Of so mijn nogh goetgunstigh was den Hemel,
waerom of mijn wiert,
Den ondanck toegestiert,
Most mijn verliefde ziel na veel gewemel,
Sonder weermin hoopeloos gaen dwale,
Om dat ick de volhardingh soo besloot in mijn hert,
Dat niet ter werelt mijn daer kost of halen,
Sy als liefdeloos mijn hert steets soo benart.
5.
Op orpheus nu vry aen dramas stroomen,
Met u stoet verheft,
Mijn te groote droefheyt vermelt,
En gy bepluimt vee op de vruchtbre boomen,
| |
[pagina 16]
| |
Spreyt tot treurteycken met heldere keele,
Ghy dan velt zijn ziel Godinne want u dat mishaeght,
Weergalmt met naer geluyt tot dat heelen,
Nu de Yskouwe maer daer minsieck maeght.
|
|