Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen
(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– AuteursrechtvrijStemme: alst begint.
ICk wil de Min met al haer loos gewin
Verbannen uyt mijn sin,
Voortaen soos al de Wijn,
Alleen mijn Vreughde sijn
En daer de smert mee van het hert afspoelen,
Die mijn wel eer de sotte min deed boeien,
Ick houd de Wijn, voor mijn tot Medecijn,
2.
Haer soet gesight dat mijn aen haer verplicht,
| |
[pagina 13]
| |
Dat heeft mijn Ramp gesticht,
Mijn oogh dat gingh te hoogh,
Dat mijn Eylaes bedroogh,
En smaet en Steurnis van haer Trotsigheden,
Ick sagh mijn trouwe Liefd met voete treden,
Soo menigh klacht, soo Lelijck uytghelacht.
3.
Ick smeeck niet meer de Meyt gelijck wel eer,
Om een verbruyde eer,
Van in haer gunst te staen,
Met suchjes en getraen,
Wat sal ick menigh uurtjen noch beklaghen.
Dat ick in wint en herd en stuurse vlage,
Heb door ghebracht by haer om dagh of nacht.
4.
Ick acht den tijt die ick daer in bet slijt
Maer 't is maer ydelheyt,
Wanneer men liefde toont,
En die niet wert beloont
Maer ik sal mijn klachten en mijn suchten sparen,
En die tot op een ander tijt bewaren,
Want mijn verdriet en acht dees Wulpse niet.
5.
Ick heb mijn gelt voor Iuffrouw uytgetelt,
En uyt mijn buurs gestelt,
Dat quam mijn dier te staen,
Maer 't heeft geen vreught gedaen,
Veel liever had ick het in Wijn verdroncken,
Of aen een ander Iuffrouw weg geschonken,
| |
[pagina 14]
| |
Soo had ick wat voor al mijn gelt gekadt.
6.
Adieuw dan Wijn, ick stel u uyt mijn sin,
Want ick den Roemer,
Voortaen soos al de Wijn,
Alleen mijn vreughde sijn,
En daer de smert mee van het hert afspoelen,
Die mijn wel eer de sotte Min dee voelen,
Ick houdt de Wijn voor mijn tot Medecijn,
|
|