Een van de vraagstukken die hem al jaren bezighouden is, waarom bepaalde werken mooi zijn. Hij heeft dit probleem in allerlei publikaties voornamelijk negatief benaderd. Tegen de opvattingen dat een werk mooi is door zijn compositie, door de spanningsopbouw, door zijn engagement, door de diepe filosofische gedachten, heeft hij zich al vaak gekeerd en in dit boek doet hij het nog eens dunnetjes over. Hij weet heel overtuigend te maken dat de Russische literatuur van de negentiende eeuw helemaal niet zo'n betrouwbaar beeld gaf van de maatschappij, dat de filosofische ideeën van Tolstoj en Dostojevski verre van diepzinnig en al helemaal niet erg origineel waren en dat het engagement dat na 1860 zo onweerstaanbaar opkwam, eerder een ramp dan een zegen was. Maar wat maakt die boeken dan toch mooi?
Vaak komt Van het Reve daar ook niet helemaal uit. Bij Poesjkin komt hij niet verder dan de constatering dat Poesjkin zo gewoon is en dat zijn werk niet anders, maar beter is dan dat van tijdgenoten als Walter Scott en Marlinski, zoals Mozart niet anders maar beter componeerde dan zijn tijdgenoten. Bij Gogol gaat het hem beter af, waarschijnlijk omdat deze schrijver verre van gewoon is en het altijd makkelijker is de charme van het ongewone dan van het gewone onder woorden te brengen. Ook leent Gogol zich goed voor Reves manier van literatuurbeschouwen, die zich vooral richt op de stijl, op kleine eigenaardigheden in de tekst, op vreemde gedachtensprongen en dergelijke, en die zijn er bij Gogol natuurlijk legio.
In de Dode Zielen komt een passage voor waarin een dode ligt opgebaard met een vragende uitdrukking op het gezicht. Een literair cliché dat de schrijver de mogelijkheid geeft tot een diepzinnige beschouwing. Maar Gogol zegt dan: ‘Wat de overledene zich afvroeg: waarom hij gestorven was, of waarom hij geleefd had - dat weet God alleen.’ In een kort citaat wordt zo Gogols manier van schrijven ten voeten uit neergezet, en dat is heel knap.
Of neem een opmerking naar aanleiding van Gontsjarovs reisverhaal Het fregat Pallas (over een reis met een zeilschip naar Japan in 1853-'55), dat Gontsjarov weliswaar niets zegt over hoe men op dat schip zijn behoeften doet en ook niets loslaat over het eventuele bordeelbezoek van de bemanning, twee onderwerpen die in die tijd taboe waren, maar dat hij deze dingen ook op geen enkele manier wegwerkt, zodat het net is of hij er elk ogenblik over zou kunnen beginnen. Voor zo'n observatie kan men van mij vele diepgravende uiteenzettingen over literatuur cadeau krijgen.