| |
Gerard Reve
Brieven aan geschoolde arbeiders
door Adriaan Morriën
Waarom erger ik mij bijna altijd wanneer ik iets van Gerard Reve lees, of wanneer ik hem uit zijn werk hoor voorlezen? Bij dat laatste erger ik mij niet alleen aan de toon van opgelegde grappigheid en patriarchale gemeenzaamheid, maar wel degelijk ook aan de tekst. Ik hoor Reve zelden of nooit voorlezen, maar het is toch wel eens gebeurd, zoals op 16 november 1982 in De Brakke Grond, op de geruchtma- | |
| |
kende Gala-avond van het vijfde One World Poetry Festival, een avond waarvan het karakter door de verslaggever van nrc Handelsblad als ‘vrolijk’ en ‘vrijblijvend’ werd omschreven. Ik vond die avond allerminst vrolijk, maar wel zo vrijblijvend dat ik, na het aanhoren van Reves tirades over de ‘rumbonen’ en ‘die Surinaamse en Curaçaose en Antilliaanse troep’, maar liever in het aangrenzende café met mijn vriendin cognacjes ben gaan zitten drinken. Ik verliet de zaal niet zozeer om te bekomen van Reves ‘grappen’, zal ik maar zeggen (ik had hem in huiselijke kring wel stuitender opmerkingen horen maken, uiteraard ook voor de grap), alswel om niet langer getuige te zijn van de ‘hilariteit’ van het uitgelezen gezelschap dat de zaal vulde. (De term ‘hilariteit’ is eveneens van bovenvermelde verslaggever afkomstig.) De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik, wanneer Reve óók nog zo intelligent zou zijn geweest om racistische woordspelingen voor zich te houden, die avond stellig niet tot het einde van zijn optreden omstreeks halfeen in de zaal zou zijn gebleven. De enige spreker naar wie ik wel eens drie uur stilzwijgend heb zitten luisteren is Adolf Hitler geweest, wanneer hij een van zijn door de radio uitgezonden toespraken hield. Maar van Hitler hing, besefte ik maar al te goed, ook mijn leven af.
Mijn ergernis bij de lectuur van Reves geschriften reikt verder dan zijn schimpscheuten op gekleurde landgenoten, Nederlanders in het algemeen (een neiging tot blinde generalisering behoort tot Reves eigenaardigheden), arbeiders (door hem bij voorkeur ‘gepeupel’ genoemd), Fransen, voor zover zij niet in de naaste omgeving van zijn ‘kasteel’ in het departement Drôme wonen, of niet met hem corresponderen, intellectuelen (bij Reve bijna per definitie ‘links’ en ‘tuig’) en rationalisten, dat wil zeggen lieden die de bijbel niet hebben gelezen en onkundig zijn van de religieuze ervaring die Reve zelf zo overvloedig ten deel valt, al was het maar omdat hij ‘slecht en geheel van zonde doordrenkt’ is, zoals hij zichzelf bestempelt. Mijn ergernis betreft bijna alles wat Reve, grofweg geschat, de laatste twintig jaar heeft gepubliceerd.
Het begon zo goed met Gerard. Zijn novelle De ondergang van de familie Boslowits, waarmee Reve in het decembernummer 1946 van Criterium debuteerde, was voor de redactie, waarvan ik deel uitmaakte, een godsgeschenk. Een jaar later verscheen De avonden, en in 1949, als cahier van De vrije bladen, de novelle Werther Nieland,
| |
| |
voor mij nog altijd Reves meesterwerk. Wat opvalt in die al meteen in een hoogst persoonlijke, trefzekere stijl geschreven verhalen (ook De avonden wordt door de auteur als zodanig aangeduid) is Reves bemoeienis met dood en verval, thema's die in zijn werk karakteristiek zijn voor het klimaat van dreiging en angst waartegenover zijn protagonisten machteloos staan. De machteloosheid wordt geaccentueerd door de magische bezweringen, het toverachtige gemompel en in zichzelf praten, waarmee de figuren reageren op de gevaren die hen omringen, en door het wanhopige verbond dat zij met anderen sluiten, proberen (en fingeren) te sluiten om niet alleen te staan, of om zich boven die anderen te verheffen. De bezweringen blijven in de lucht hangen, zijn niet opgenomen in een heilbrengend geloofssysteem waarvan ze de geritualiseerde gebruiken imiteren, en tegelijk parodiëren. De pogingen om met anderen een verbond te sluiten, of alleen maar toenadering tot ze te zoeken, eindigen steevast in verraad, en in een verheviging van de eenzaamheid waaruit een uitweg werd gezocht.
De onlust die uit het vroegere werk van Reve spreekt (trouwens ook uit het latere) wordt bestendigd door uitstel, herhalingen en een doelloos verbruik Van tijd, alsof het ‘werkelijke’ leven niet wil beginnen - verschijningsvormen van een gefrustreerdheid die met walging en haat als een ondefinieerbaar fatum wordt verdragen en, uit nood, tot op zekere hoogte gekoesterd. De kloof waardoor Frits van Egters uit De avonden van zijn ouders is gescheiden, is tegelijk de reden waarom hij aan hen is verkleefd. Aan die paradox, waarin ‘schuldgevoel’ en ‘zelfvernedering’ zijn begrepen, dankt het ‘winterverhaal’ zijn desolate indringendheid en het effect van een strategisch gehanteerde humor, waaraan Reve een originele tegenstrijdige betekenis heeft gegeven. Dat zoveel jonge lezers zich in Frits van Egters hebben herkend, of zijn situatie in een Hollands gezin als vertrouwd hebben begroet, wijst op een nationale gefrustreerdheid, een houding van lusteloosheid, spot en protest, waarvan wij de voorzetting hebben beleefd in activiteiten waarmee de jeugd sinds de jaren zestig vaak op gewelddadige, maar stellig ook op bevrijdende wijze op de Hollandse werkelijkheid heeft gereageerd.
Uit Op weg naar het einde (1963) en Nader tot u (1966) is gebleken hoezeer de figuren uit Reves vroegere boeken afsplitsingen waren van de schrijver zelf. De bekommernissen waardoor die figuren worden gekweld, weerspiegelen zich in de uitputtende gevechten die
| |
| |
Reve, blijkens zijn gestileerde correspondentie en ook blijkens naderhand gepubliceerde jeugdbrieven, met zijn werkelijkheid heeft geleverd, al moet men zich ervoor hoeden de auteur al te strikt te vereenzelvigen met het beeld dat hij van zichzelf kwijt wil en waarvan veel als provocatie moet zijn bedoeld. Wie zal ontkennen dat dat nog steeds het geval is, en dat de drang tot provocatie altijd ook tot ‘onzekerheid’ en een zwak besef van ‘identiteit’ kan worden herleid? Reve presenteert zich, om welke reden ook, klaarblijkelijk graag als een vat vol tegenstrijdigheden (dat, bijvoorbeeld, aan zijn bewuste leugenachtigheid ten grondslag ligt), als een mythologiserende cynicus en een obscene gelovige - afzonderlijk en in vereniging. Tot de charme van de hier genoemde brievenboeken behoort de wijze waarop Reve onderwerpen als religie en seksualiteit, die geacht mogen worden hem na aan het hart te liggen (al was het slechts als literaire motieven en als voor hem onuitputtelijke mogelijkheden tot relativering en scherts), behandelt. Een behandeling waarin ernst en parodiëring, openhartigheid en bruuskering niet van elkaar zijn te scheiden. Zonder die versmelting zouden Reves Confessiones (want ook hij neemt, getuige zijn recente eerste Albert Verwey-college, de houding aan van een kerkvader en een religieuze modeontwerper) onverteerbaar blijven voor de in religieus en erotisch opzicht niet gelijkgestemde lezer. Door de beschrijving van homoseksuele wensen en fantasieën mitsgaders religieuze curiositeiten heeft Reve, mag men aannemen, heel wat valse schaamte uit de weg geruimd. Aan de andere kant moet worden gezegd dat hij het getij heeft meegehad en dat het amusement dat de lectuur van zijn befaamde brievenboeken verschaft, wordt getemperd door de grootspraak die in onze literatuur blijkbaar onuitroeibaar is, en door de stereotiepe manier waarop dezelfde wendingen en geestigheden terugkeren,
zodat voor mij Reves taalgebruik allengs sleets is geworden en ik zijn latere boeken nog maar alleen heb kunnen inkijken in plaats van lezen. Hoe het zij, Op weg naar het einde en Nader tot u betekenden voor Reve althans de bevrijding uit de creatieve stagnatie waarin hij lange tijd was blijven steken. Uit de latere publikatie van Reves jeugdbrieven, vooral uit de vrijmoedige en ook geestige brieven die hij als twintigjarige nog tijdens de bezetting aan zijn vader schreef, blijkt hoezeer Reve voor briefschrijver in de wieg was gelegd. Het is jammer dat hij zijn brieven hoe langer hoe meer voor de galerij is gaan schrijven. Reves vindingrijkheid heeft, ongeacht zijn stilistische meesterschap, in de ka- | |
| |
tholieke en astrologische leerstelsels een eindstadium bereikt.
Reves bekering tot het katholieke geloof was minder verrassend of onbegrijpelijk dan ze voor velen aanvankelijk leek. Het onbelemmerd jongleren met religieuze symbolen kan als een nu gewijde (en ‘chiquere’) herhaling worden beschouwd van de magische bezweringen waarmee in het vroegere werk op mysterieuze gevaren werd geantwoord. Ook nu worden die gevaren niet werkelijk overwonnen of bedwongen. Het leven is voor Reve nog altijd een ramp, even zinloos als voorheen. Reves geloofsbeleving heeft een absurdistisch element. Er is, in tegenstelling tot vroeger, nu een instantie tot wie de sterveling zich kan wenden, met wie hij zich zelfs kan meten. De onbepaalbare angstaanjagende vijand uit het vroegere kinderbestaan is een spiegelbeeld geworden dat deze twijfelmoedige gelovige aan zijn wisselende verlangens en behoeften kan aanpassen. In Brieven aan geschoolde arbeiders schrijft Reve aan een van zijn correspondenten dat hij zich moeilijk over God kan uitlaten zonder kwaad te worden, ‘vooral op God zelf, Die door Zijn vaagheid in niet geringe mate tot de vele misverstanden bijdraagt’, een boutade die als een zelfportret kan worden geïnterpreteerd. God stuurt Reve ook kwalijke gedachten, maar waarom, vraagt de auteur zich af, doet God dat: ‘Ik doe hem toch ook niks? Ik kan dit weinig fraai vinden.’ Ook denkt Reve soms, en dan slaat de schrik hem om het hart, dat hij ‘misschien de wedergeboren Gezalfde’ is. (Voor de rationalisten onder ons: de Gezalfde is Jezus, of Jesus, zoals Reve de naam spelt.) Reve schrijft die ontboezemingen in 1965 aan de katholieke professor Grossouw, hoogleraar in de exegese van het Nieuwe Testament te Nijmegen, die samen met P.J. Cools een herziening van de vertaling van Het Nieuwe Testament van Onze Heer Jezus Christus voorbereidt en Reve een tijdlang om advies vraagt. Reves taalkundige en stilistische raadgevingen behoren tot de
interessantere passages uit zijn nieuwe brievenbundel. Ik heb mij wel afgevraagd hoe de professor op Reves openhartigheid heeft gereageerd. Heeft hij zich bij de lectuur van diens ‘blasfemieën’ ontsteld bekruist? Tenslotte was het nog maar pas 1965. De eigenlijke zondvloed moest voor de kerk nog losbarsten.
‘De titel Brieven aan geschoolde arbeiders heb ik gekozen,’ begint Reve zijn ‘Verantwoording’, ‘omdat alle geadresseerden een academies, medies, artistiek of kerkelijk beroep uitoefenen, dan wel tot
| |
| |
zulk een beroep een opleiding volgden.’ De categorie lijkt, hoe zorgvuldig ook omschreven, niettemin willekeurig en in haar betiteling niet van ironie ontbloot. De correspondentie loopt van 1959 tot 1981. Onder de geadresseerden bevinden zich bekende figuren als Jacques Presser, professor Trimbos, Hans van den Bergh, A. Roland Holst (die Reve, in tegenstelling tot wat deze in een van zijn brieven zelf suggereert, vanwege de aan het begin van deze bespreking aangeduide uitlatingen de vriendschap opzegt), Rob Nieuwenhuys en Hans Gomperts (één enkele brief met de touchante passage waarin Reve Gomperts bedankt voor de brief die deze hem twintig jaar geleden bij de dood van Reves moeder schreef). De brieven bevatten weinig verrassends en vinden waarschijnlijk geruisloos een plaats in het mausoleum dat Reve, met de hulp van paladijnen onder wie ik tot mijn verbazing ook Pierre H. Dubois heb aangetroffen, bezig is voor zichzelf op te richten. De aardigste brieven zijn, naar mijn smaak, die aan Rob Nieuwenhuys, misschien omdat ze, op enkele epistels na, tijdens een reis door Indonesië zijn geschreven en nu en dan het schilderachtig opgetekende verslag van wederwaardigheden bevatten in plaats van de eindeloos herhaalde en tot formules verstarde bespiegelingen over religie en seksualiteit die, met inbegrip van de grappigheid, voor mij nu werkelijk onverteerbaar zijn geworden. Misschien is Reve, denk ik wel eens, voor de grap katholiek geworden. Hij lijkt het zelf te willen bewijzen door de vermelding van Gods mateloze drankzucht.
‘God stuurt Reve ook kwalijke gedachten’. Uit Vrij Nederland/Boekenbijlage, 23 november 1985.
* ‘Ik moet bekennen dat ik al in lange tijd niet zo van een boek van Reve genoten heb als dit. Ik heb gelachen, ik was ontroerd, ik heb bewonderd, ik heb me verwonderd, ik heb wat geleerd en ik was aldoor geboeid, waarover het nu ook ging.’ (Hans Warren, Provinciale Zeeuwse Courant, 2 november 1985)
* ‘Dit brievenboek is interessant vanwege de ernst die er naast alle komiekerigheid een plaats in krijgt: het laat Reve zien in zijn ontwikkeling van Alcoholicus tot Rooms-gelovige, maar vooral ook als schrijver. Meer en meer uit hij zich over het schrijven, de literatuur en de betekenis van kunst.’ (Willem Kuipers, de Volkskrant, 8 november 1985)
* ‘Anders dan Rubinstein (in Nee heb je, red.) geeft hij er in zijn boek blijk van te lijden (of te hebben geleden) aan een niet minder verschrikkelijke kwaal, manisch-depressieve psychose. Hij beschrijft verschijnselen die wijzen op verregaande depersonalisatie. (...)
| |
| |
Hij weet vanuit die wereld een intens verslag te geven. (...) Groot schrijverschap, als van Rubinstein en Reve, opent ontoegankelijke gebieden.’ (Jan Vrijman, Het Parool, 16 november 1985)
Brieven aan geschoolde arbeiders is in een gebonden editie (oplage 2500 exemplaren) en in een paperback editie (oplage 8000 exemplaren) verschenen.
|
|