Dat dyalogus of twisprake tusschen den wisen coninck Salomon ende Marcolphus
(1941)–Anoniem Dyalogus tusschen Salomon ende Marcolphus– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[Dat dyalogus of twisprake tusschen den wisen coninck Salomon ende Marcolphus] | |
[pagina 2]
| |
Hier begint dat dialogus dat is die twisprake tusschen Salomon den coninck van Iherusalem ende Marcolphus die welcke seere rudeGa naar voetnoot1) ende grof van lichaem was maer seer subtijl ende wijs van sinne ende vol van verstande alsomen int vervolch van desen horen salEEns tijts hier te voren als coninck Salomon vol van wijsheyden ende rijcheiden gheseten was opten stoel des rijcxs Davids sijns vaders sach hy comen van oest waerde enen man gheheten Marcolphus van aensichte seer mismaect ende lelijck: nochtans in der tonghen was hi seer wel geraectGa naar voetnoot2) ende utermaten gespraecsamGa naar voetnoot3). Hi hadde bi hem sijn wijf die over seer rude1) was ende vervaerlickenGa naar voetnoot4). Alse coninc Salomon beide hadde doen comen voer hem stonden si malcanderen en besaghen Dese Marcolphus was van corter lengden ende dicke hi hadde het hoeft groot ende breet voerhoeft, ende dat root ende vol fronssen. die oeren hadde hi harachtich ten halven sinen wanghen hanghende. die oeghen hadde hy groot ende loopende Sijn onderste lippe was of hadde geweest van enen paerde. Ende den baert hadde hy stijf ende lelijck ghelijck eenen bock. die handen cort ende blockachtich. die vingeren grof ende dicke. ronde voeten ende die noseGa naar voetnoot5) dicke midden met enen hoveleGa naar voetnoot6) die lippen groot ende dicke daensichte gelijc enen esel ende het haer van den hoofde gelijc enen bock die schoenen van sinen voeten waren wel ghelijck van eenen rustiereGa naar voetnoot7) ende sijn huyt vuyl ende beslijcket synen rock daer hy mede ghecleet was, was cort al tot synen eerse streckende sijn cousschen hinghen hem gefronst ende sijn cleder waren van lelicker verwen Sijn wijf was cort maer over seer | |
[pagina 3]
| |
dicke met groten mammen ende was het haer van haeren hoofde gheclisset ghelijc distele. si hadde langhe wijnbrauwen borstelachtich, ghelijc den rugge van eenen varcken langhe oren ghelijc een ezel. drupende ogen. het aensicht ghelijcGa naar voetnoot1) dye huyt verfronst ende swart ende op die groote mammen hadde sy gheset een broecke oft ghespanGa naar voetnoot2) van een groten stucke loots Si hadde die vingheren cort ende die waren verciert met yseren ringhen. die nosegate hadde si wel groot. corte beenen ende rouweGa naar voetnoot3) ghelijck een beere Haer cleederen ruych ende verschoertGa naar voetnoot4) van welken oft eene dier ghelijcken wive ghemaect heeft een iongelinck dese verskens. Femina deformis tenebrarum subdita formis.
Cum turpi facie transit absque die.
Est mala res multum turpi concedere cultum.
Sed turpis nimium turpe ferat vicium.
Dat is te segghen Een eyselijc wijf leelick ende swart
behoort te schouwen des daghes lichte.
Tis onsen ogen medecijn
te sien dat schoon is ende fijn.
ALs coninck Salomon dese twe personagien aldus sach vraechde hij hem van waer si waren ende van wat afcoemste Daer op Marcolfus antwoerde. Segt ghi ons eerst uwe afcoemst ende uwer ouders ende dan sullen wij u berechtenGa naar voetnoot5) vander onser. Salomon seide ick ben vanden twalef gheslachten der patriarcken Te weten van Iudas die welcke wan Phares. Phares ghewan Esron. Esron gewan Ara. Ara gewan Ami- | |
[pagina 4]
| |
nadab. Aminadab gewan Naason. Naason gewan Salmon. Salmon ghewan Boos. Boos wan Obeth. Obeth Ysai. Ysai den coninc David. David gewan Salomon den coninc ende dat ben ic. Marcolfus seide doen Ic ben vanden twalef geslachten der rustiersGa naar voetnoot1). Te weten van Rusticus die welcken ghewan Rusta. Rusta gewan Rustum. Rustus gewan Rusticellus. Rusticellus gewan Tarcus. Tarcus Tarcol. Tarcol Pharsi. Pharsi Marcuel. Marcuel wan Marquart. Marquart gewan Marcolphus ende dat ben ic. Mijn wijf die is gecomen vanden twalef gheslachten der ondogenderGa naar voetnoot2) wiven. Te weten Lupina die gewan Lupicana. Lupicana Ludibrag. Ludibrag gewan Bonestruug. Bonestruug Boledruc. Boledruc Pladrut. Pladrut Lordan. Lorda wan Curta. Curta ghewan Cortula. Cortula ghewan Curtella. Curtella gewan Polica. Polica gewan Policana ende dat is Policana die mijn wijf is. Salomon seide ic heb van u gehoort hoe dat ghi seer wel clappen cont ende dat ghi behendichGa naar voetnoot3) sijt al ist dat ghi anders wanscapen ende een rustier sijt. Hier om laet ons woerde om woerden wisselen ic sal u vragen ende ghy sult mi antwoerden ende berechten. Marcolf antwoerde dye qualicste singt die beginne eerst. Salomon.
ist dat ghi mi over al berechten cont ick sal di rijc maken ende die vernaemsteGa naar voetnoot4) van minen rijcke. Marcolf.
Die medecijn meester gheloeftGa naar voetnoot5) den volcke ghesontheyt nochtans dat hijs gheen macht en heeft. Salomon.
Ic hebbe wel ghewesenGa naar voetnoot6) tusschen twee lichte vrouwen die tsamen wonende in een huys een kint versmachtGa naar voetnoot7) ende versuemtGa naar voetnoot8) hadden. | |
[pagina 5]
| |
Marcolf.
Daer oren sijn daer sijn redenGa naar voetnoot1), daer vrouwen zijn daer ghevallen woerdenGa naar voetnoot2). Salomon.
God die heer heeft mi begaeft met wijsheden in mijnen monde want mijns ghelijc en is nyet in allen den hoecken vander werelt. Marcolfus.
Die quade ghebueren heeft die prijst hem selven. Salomon.
Die quade loopt voerGa naar voetnoot3) nochtans dat hem nyemant en iaecht. Marcolf.
Wanneer het ionge gheitken bijsetGa naar voetnoot4) soe sietmen blicken synen aers. Salomon.
Een goet wijf ende schone die is haren man een crone. Marcolf.
Eenen pot vol melcs behoortmen vanden catten wel te bewaren. Salomon.
Een wijf die vroet ende wijs is maect een huys ende dye onvroede ende dwase verderftGa naar voetnoot5) met haren handen dat sy ghemaeckt vindt. Marcolfus.
Eenen pot die wel ghebacken is mach best dueren, ende die wat reyns coectGa naar voetnoot6) die mach reyn nutten. Salomon.
Een vrouwe die haer Gods ontsietGa naar voetnoot7) die sal werden gepresen. Marcolf.
Een catte die eenen schone pels heeft die salmen villen. Salomon.
Een wijf die scamelGa naar voetnoot8) ende reyn is. is seer te loven ende te beminnen. Marcolphus.
Die scamel ende arme mensche behoort des suvels gade te slaen ende dat te bewaren. Salomon.
Een vrouwe sterck in doechden wie sal die vinden. Marcolfus.
Een catte soe ghetrouwe datmen hair dmelck bevelenGa naar voetnoot9) mach wie sal die vinden. | |
[pagina 6]
| |
Salomon.
Nyemant. Marcolfus.
Soe salt oeck qualicken sulcken wijf. Salomon.
Een wijf scone ende eerbaerGa naar voetnoot1) is te houden boven alle goet datmen begheren mach. Marcolphus.
Een wijf grof ende vette bevint men int gheven alder milst. Salomon.
Enen witten doec chiert wel eenre vrouwen hooft. Marcolf.
Het staet ghescreven, den pels oft het voederGa naar voetnoot2) en is nyet alsulck als dye mouwen. onder eenen witten doec bercht haer wel een motte. Salomon.
Die boosheit sayet die sal quaetheit mayen. Marcolf.
Die caf sayt sal armoede mayen. Salomon.
Uten monde der heilighen sal gaen goede leere ende wijsheit. Marcolf.
Die esel behoort te sijn daer hi weyden mach want daer vuedt hi. daer hi een pijlGa naar voetnoot3) af weidet daer waster xl. weder teghen, daer hi cacket daer missetGa naar voetnoot4) hi. daer hi pisset daer maect hijt weeck. ende daer hij hem wentelt daer breect hi dat stroe. Salomon.
Laet u van eenen anderen prijsen. Marcolf.
Laster ick mi selvenGa naar voetnoot5) soe en can ick doch nyemant behaghen. Salomon.
Niet veel en sult ghi honich eten. Marcolphus.
Die den byen verlaetGa naar voetnoot6) oft of doet die lecket gaerne sine vingeren. Salomon.
In een quaet willich herte en sal die gheest der wijsheit niet comen. Marcolphus.
Als ghi die byle slaet in een hert hout soe wacht dattet u in die ogen niet en springe. | |
[pagina 7]
| |
Salomon.
Het is hart ende swaer te sporrenGa naar voetnoot1) tegen den prijkelGa naar voetnoot2). Marcolfus.
Den os die achterwaert sporret salmen tweewerf prickelen. Salomon.
Voedt op u kint ende van sijnre ioncheit an leert hem wel te doen. Marcolf.
Die sijn coe wel voet heves te betGa naar voetnoot3) van haren melcke. Salomon.
Alreleide dinghen keren weder tot haer eerster natueren. Marcolf.
Een versleten dwaleGa naar voetnoot4) wort weder stubbeGa naar voetnoot5) ende wercke. Salomon.
Al dat die rechter weet van warachticheiden ende gerechticheiden dat spreket ende leget hi wt. Marcolf.
Een bisscop die niet en spreket wort een doerwachterGa naar voetnoot6). Salomon.
Men is sculdich den meister eerwaerdicheitGa naar voetnoot7) ende die roede is te ontsien. Marcolf.
Die sinen rechter ghewoen is te smeren sijne caken die pleget gaerne sinen esel mager te makenGa naar voetnoot8). Salomon.
En wilt niet vechten oft kiven tegens uwen mogenderGa naar voetnoot9) noch tegens dat lopende water. Marcolf.
Den ghier vilt starcke vogelen ende haer vel blootGa naar voetnoot10) hy van haren plumen. Salomon.
Laet ons verbeteren int goede tgene dat wi onwetende misdaen hebben. Marcolfus.
Als ghi uwen aers vaechtGa naar voetnoot11) soe en doet ghi niet anders. | |
[pagina 8]
| |
Salomon.
En wilt niemant bedrieghen met smeekendenGa naar voetnoot1) redenen ende woerden. Marcolf.
DieGa naar voetnoot2) etet met constenGa naar voetnoot3) die den etende gruetet. Salomon.
Met den kijvachtighen mensche en hebt gheen gheselscap. Marcolphus.
Tis reden dat hem dye vercken eten die hem menget onder die semelen. Salomon.
Vele is dierGa naar voetnoot4) die haerre scande niet gewachtenGa naar voetnoot5) noch hem niet ghescamen en connen. Marcolphus.
Si leven onder die luden die den honden ghelijck sijn. Salomon.
Daer es vele dier dye hoerenGa naar voetnoot6) weldoenders quaet voer goet gheven. Marcolf.
Die enen vremden honde sijn broot geeft die hevesGa naar voetnoot7) luttel dancx. Salomon.
Ten is gheen vrient die inder vrientscapen niet en verherdetGa naar voetnoot8). Marcolf.
Den stront van enen calve en missetGa naar voetnoot9) niet lange. Salomon.
Die2) zuecket vele hoeckijnsGa naar voetnoot10) die van sinen meester sceiden wille. Marcolf.
Die vrouwe dies niet ghedogen en willeGa naar voetnoot11) seyt dat si al een scorfdenGa naar voetnoot12) eers heeft. Salomon.
Des conincx woert sal wesen onwandelbaerGa naar voetnoot13). Marcolf.
Sere schierGa naar voetnoot14) verdrietes hem die metten wolve die ploech drijft. Salomon.
Die radijs wortelen sijn goet inden bancketten, maer inden raet stincken si. Marcolf.
Die radijs wortel etet hoest voor ende achter. | |
[pagina 9]
| |
Salomon.
Te vergeefs wort daer gesproken dair geen sinnen en sijn dier na hooren. Marcolf.
Hij verliest sijn gescutGa naar voetnoot1) die int sant schietet. Salomon.
Die sijn ooren stoppet voer het roepen der armer hi selve sal roepen ende God die here en sal hem niet verhoren. Marcolf.
Het sijn al tranen verloren diemen voer den rechter screyt. Salomon.
Rijst op du noorden wint ende coemt voert du zuden wint ende doerwayet mijnen hof ende dye welrukende cruden sullen bloyen. Marcolphus.
Als den noorden wint wassetGa naar voetnoot2) so sijn in sorghen die hoge huysen. Salomon.
Die doot noch die armoede en wilt niet deckenGa naar voetnoot3). Marcolf.
Die [on]ghesontGa naar voetnoot4) is ende dat versuymt hem werdes te qualicker. Salomon.
Als ghi gheseten sijt aen des rijcken mans tafel soe syet wel toe watmen voer u settet. Marcolphus.
Alle tghene dat den lichaeme bereyt wort, wort doer den buyck ghewegetGa naar voetnoot5) ende gaet inne den buyck. Salomon.
Als ghi aen die tafel gheseten sijt soe wacht u dat ghi niet deerste en sijt die toe tast. Marcolf.
Die in den hoochsten setel sittet heeft die opperste statGa naar voetnoot6). Salomon.
Als die mogendeGa naar voetnoot7) den cranckenGa naar voetnoot8) verwinnet so neemt hi hem al dat hijs heeft. Marcolf.
Die catte syet wel wiens muyl si licken sal. Salomon.
Daer die quade voer ducht dat gevalt hem gaerneGa naar voetnoot9). Marcolphus.
Die quaet doet ende goet hopet die abuseertGa naar voetnoot10). hem in beide. | |
[pagina 10]
| |
Salomon.
Die traghe mensche ontsach hem te ploeghen om der couden wille hi batGa naar voetnoot1) naGa naar voetnoot2) sijn broot. ende hem wart nietGa naar voetnoot3) ghegeven. Marcolf.
Eenen naecten aers can nyemant berooven. Salomon.
Die leringeGa naar voetnoot4) maect den meester goedertieren. Marcolf.
Die handen dies ghewoen sijn en ontsien hem niet des ketels. Salomon.
Kyvers ende clappers sijn te stoten buyten den gheselscape. Marcolf.
Een gramme huysvrouwe den roock de catte ende een gescoerde plaetteleGa naar voetnoot5) sijn dicwijl scadelic in een huys. Salomon.
Om godswillen is men elcken liefde ende minne schuldich. Marcolf.
Eest dat ghi lief hebt den ghenen die u niet weder lief en heeft soe verlieste ghy uwe minneGa naar voetnoot6). Salomon.
En segt niet tot dinen vrient coemt morghen dan sal icket u gheven daertGa naar voetnoot7) ghijt eensgancxGa naar voetnoot8) doen moget. Marcolphus.
Die sijn allemGa naar voetnoot9) ongereet heeft die seit ick sal hier nae bider tijtGa naar voetnoot10) doen. Salomon.
Die vol gedroncken is van wijne en hout noch mate noch tijt sijnre woerden. Marcolphus.
Een gescoertGa naar voetnoot11) aersgat en heeft ghenen heer. Salomon.
Vele lieden die in armoeden zijn wenscen om rijcdomme. Marcolphus.
Etet op dat ghij hebt ende besiet dan wat u overenGa naar voetnoot12) sal. Salomon.
Vele lieden vintmen die honger lijden nochtans vueden sy wiven. | |
[pagina 11]
| |
Marcolf.
Die arme man en hadde geen broot nochtans cocht hi enen hont. Salomon.
Die sot antwoerde naGa naar voetnoot1) sijnre dwaesheit op datGa naar voetnoot2) hy emmers niet wijs gekent wert. Marcolphus.
Wat den steen hoort daer sal den eyck op antwoerden. Salomon.
Den toerne en heeft geen bermherticheit inne ende daer om die met oft in toorne spreket die coopt quaet of quaetheit. Marcolf.
En segt tot uwen vrient in gramme moede geen archeit op datGa naar voetnoot3) u naemaels als ghi versoent sijt, nyet en berouwe. Salomon.
Den mont eens viants en can geen waer geseggen. Marcolfus.
Die u niet lief en heeft en sal u niet diffameren. Salomon.
Slaept tot dat ghijs genoech hebt. Marcolfus.
Diet ghebueren machGa naar voetnoot4) ende niet en slaepe[t] dijen hindert losicheitGa naar voetnoot5). Salomon.
Wi sijn van versaetheidenGa naar voetnoot6) vervult laet ons Gode loven. Marcolf.
Als die maerle floytet soe antwoert daer op den roetaertGa naar voetnoot7): maer sij en singen niet enen sanc die hongerighe ende die versade. Salomon.
Laet ons eten ende drincken wi sullen doch alle sterven. Marcolf.
Ghelijck die hongerighe sterft oec die versaede. Salomon.
Als een man op die herpe speelt soe en can hy die wijse niet ghedichtenGa naar voetnoot8). Marcolphus.
So wanneer die hont schitet so en basset hi niet. Salomon.
Onsen behoeftighen buyck is vervult laet ons nu ghaen slapen. | |
[pagina 12]
| |
Marcolphus.
Hi keert ende went hem die niet en etet kan qualick gheslapen. Salomon.
Een cleyn ghifte die u een schamel vrient gheeft en wilt die niet versmaden. Marcolf.
Tselve dat die ghelubde mensche heeft biet hy sijnre ghebuerenGa naar voetnoot1). Salomon.
En verkeert niet met den quaden mensche noch mit den kivachtighen op dat u doer hem geen quaet noch geen sorghe en gheboereGa naar voetnoot2). Marcolphus.
Een dode bije en cact gheen honich. Salomon.
Maect ghi vrienscap met eenen loosen oft verkeerden mensche die sal u meer hinderen dan stadeGa naar voetnoot3) doen. Marcolf.
Wat den wolf doet dat passetGa naar voetnoot4) die wolfinne. Salomon.
Die eer antwoert eermen hem vraecht die bewijst dat hi sot is. Marcolf.
Als u yemant tredetGa naar voetnoot5) so haelt uwen voet na u. Salomon.
Een yghelic dier verkiest sijns ghelijck. Marcolf.
Een scorftGa naar voetnoot6) paert soect sijns ghelijc ende dan scabbenGa naar voetnoot7) sy hem beide. Salomon.
Die man die barmhertich is doet sijnre sielen wel. Marcolf.
Die versmaet een grote gave die hem selven niet en kent. Salomon.
Die den wolve ontloopt gemoetGa naar voetnoot8) den leeuwe. Marcolf.
Van den enen quaden coemt hy tot den anderen ghelijck vanden cock tot den backer. Salomon.
Wacht u datmen u geen quaet en doe ende oftGa naar voetnoot9) yemant doet en doetes hem niet weder. Marcolphus.
Den stil staende water ende den swigende mannen wilt niet betrouwen. | |
[pagina 13]
| |
Salomon.
Wi en moghen alGa naar voetnoot1) niet even wel. Marcolf.
Het staet ghescreven in een boeck die gheen paert en heeft die gae te voet. Salomon.
Een kint van hondert iaren wordt vermaledijt. Marcolf.
Het is te spade den ouden hont te bande geleghen. Salomon.
Diet wel heeft dien salmen daer toe gheven op dat hi overloope. Marcolf.
Wee den mensche dye ouders heeft ende gheen broot daer toe. Salomon.
Wee den mensche die een dubbel herte heeftGa naar voetnoot2) ende in beide weghe wandelen wil. Marcolf.
Die twee weghen gaen wil die moet weder zijn aersgat of weder zijn broec schorenGa naar voetnoot3). Salomon.
Wt overvloedicheit des herten soe spreect die mont. Marcolf.
Wt vervol[t]heit des buycs hulpeltGa naar voetnoot4) den aers. Salomon.
Twee ossen in een ioc trecken ghelijc. Marcolphus.
Het gaen oec twe aderen ghelijc tot eenen aerse. Salomon.
Een schoen wijf is van horen man wel lief te hebben. Marcolf.
Den hals heeft sy wit als een duyve, ende het aersgat swart ende doncker ghelijck eenen mol. Salomon.
Uten gheslachte van Iudas is meest mijn maechscap ende die here mijns vaders God heeft my gemaect een prince over sijn volc. Marcolfus.
Ic kenne wel een dwale ende weet wel dat die van wercke ghemaect is. Salomon.
Den noot dwinct den rechtvaerdigen tot quaet doen. Marcolf.
Den wolf die gegrepen is ende vast gheset weder hi scijtet oft hi bitet. | |
[pagina 14]
| |
Salomon.
Waert dat God alle die werelt onder minen gebode ghestelt hadde so waer mi eeren genoech. Marcolfus.
Men en can der catten niet soe vele ghegeven als si met haren stert weyvetGa naar voetnoot1). Salomon.
Die spade ter maeltijt coemt wort gescortGa naar voetnoot2) vanden eeten. Marcolf.
Die leckaertGa naar voetnoot3) en can doch over al niet ghesijn noch ghelopen. Salomon.
Al vallet dy dijn wijf verdrietelick en weest daer om niet vervaert. Marcolphus.
Den slappen scaper en sal die wolf gheen wolle cackenGa naar voetnoot4). Salomon.
Den dwasen en voeghen gheen wijse redenenGa naar voetnoot5) te vertreckenGa naar voetnoot6) Marcolfus.
Het en voecht den hont niet den zadel te draghen. Salomon.
Die wile dijn kint cleyn is so recht hem syne leden ende sine zeden. Marcolfus.
Die dat lam cusset die hevet lief ende hetscaep oeck. Salomon.
Alle die rijtpaden loopen teenen weghe waert. Marcolphus.
So doen oec alle die aderen loopenGa naar voetnoot7) tot enen aersgate waert. Salomon.
Van eenen goeden man wort een goet wijf. Marcolf.
Van eenen goeden male, wort eenen goeden stront diemen mit voeten tredet soe moetmen oeck die beestachtighe wijven met voeten treden. Salomon.
Een schoon wijf voecht wel by haren man. Marcolphus.
Eenen vollen pot wijns voecht wel biden dorstighen. | |
[pagina 15]
| |
Salomon.
Een eerlic swaert staet wel bi mijnre syden. Marcolfus.
Ende neffens minen tuyn soude wel dienen eenen groten hoop steens. Salomon.
Hoe ghi groter sijt hoe ghi sult wesen oetmoedigher in allen dinghen. Marcolf.
Die rijdt wel die met sinen geliken rijdt. Salomon.
Dat wijs kint verblijt sinen vader ende dat dwase kint is een droefnisse sijnre moeder. Marcolf.
Si en singhen niet alleensGa naar voetnoot1) die drove ende die blide. Salomon.
Die spaerlic sayt die mayet spaerlijc. Marcolf.
Hoet meer vriest hoet meer bedwinctGa naar voetnoot2). Salomon.
Alle dinc doet bi radeGa naar voetnoot3) so en salt u nader hant niet berouwen. Marcolfus.
Die is siec ghenoech die den siecken quelt ende trect. Salomon.
Alle dinghen hebben haren saysoen ende tijt. Marcolphus.
Nu huden nu morgen seyt den os die den hase iaecht. Salomon.
Nu worde ic moede sprekens, laet ons daer omme wat rusten. Marcolf.
Ick en sal daer om mijn spreken niet laten. Salomon.
Ic en vermachs niet meer. Marcolf.
En vermoechdijs niet meer soe gheeft u verwonnen ende betaeltGa naar voetnoot4) dat ghi gheloeftGa naar voetnoot5) hebt. Met dienGa naar voetnoot6) spraken tot Marcolf Hananyas Ioyades zone ende Zabus des conincx vrient. ende Adonyas Abde zoen die over des conincs tributenGa naar voetnoot7) het bewint hadden. Ghy en sult hier om die derde niet wesen in ons conincks rijck men soude di lieverGa naar voetnoot8) wt steken dine oghen wt dinen snoden hersenbecken | |
[pagina 16]
| |
wantet di batGa naar voetnoot1) betamen sal te leggen by ons heren doerenGa naar voetnoot2) dan dattu op ghetrockenGa naar voetnoot3) wordest tot eenigher eeren. Doe antwoerde Marcolf. Waer om hevetGa naar voetnoot4) die coninck dan gheloeft4). Doen seiden des conincx twalef provoesten te weten. Nentur ende Benadachar Benesia Benna Benanides Banthasar Athuraday Bonnuia Iosephus Semes ende Samer, waer toe soe coemt dese gheck onsen heere den coninck aldus te moyenGa naar voetnoot5). waer om en iaechtmens nyet met stocken wt den oghen des conincs ons heeren. Doe seide Salomon dat en ghesciede niet alsoe mer men gheve hem wel tetene ende latenGa naar voetnoot6) ghaen in sinen vrede. Doen sprac Marcolphus als hi wech ghinck. Ick lide hier om ghenoech wat ghi heer coninc seggende sijt ick sal altijt seggen daer geen coninck en is. daer en is gheen wetGa naar voetnoot7). Eens op een tijt ghebuerdet dat die coninc om te iaghen met synen iagers ende honden by ghevalle leetGa naar voetnoot8) voerbi Marcolphus huys alsoe dat hi hem derwaerts keerde met sijnen paerde ende vraechde met gheneichden hoofde onder den dorpeleGa naar voetnoot9) vander doren wie daer in ware. Daer op Marcolf den coninck antwoerde Daer is inne een gheheel man ende een half ende eens paerts hooft ende hoese meer op climmen hoese meer dalen. Doen sprac Salomon wat is dat ghi daer mede meynt. Doe antwoerde Marcolphus die geheel man ben ick die hier binnen sitte, die half man sijt ghi die op u paert sittet van buyten. ende die gheneychts hoofts hier inne sietste Ende tpaershooft is thooft van uwen paerde daer ghij op sittet. Doe vraechde Salomon voert. wie dat waren die opclimmers ende dye nederdaelders Daer op antwoerde Marcolphus hoe dattet waren sijn boonen die daer | |
[pagina 17]
| |
stonden ende soden inden pot Doen vraechde Salomon. Waer is u vader u moeder u suster u broeder. Marcolf antwoerde. mijn vader is inden velde ende maect van eenre schaden twee. mijn moeder is gaen doen hoerre ghebuerenGa naar voetnoot1) tghene dat si haer niet meer doen en sal. Mijn broeder sittet buyten op strate ende doot al dat hi vint: mijn suster sittet inder slaepcameren, ende bescreyt tghene dat sy tiaer beloechGa naar voetnoot2). Salomon vraechde hoe dat te verstaen ware. Marcolf mijn vader is inden velde toe heynenGa naar voetnoot3) met doornen een voetwech nu comen die luden dier ghewoen sijn te passeren. ende maken daer twe nyeuwe voetwegen voer die beyde gader scadelick sijn ende also maect hi van eenre scaden twe. Mijn moeder is gaen lueken die oghen harer gebueren1) dierGa naar voetnoot4) leghet ende stervet. dwelcke sy haer nyet meer doen en sal Mijn broeder sit daer buyten ende luyset hem ende alle die ghene die hi vindt slaet hi doot. Ende mijn suster die minnede int voergaende iaer een ionghen ende onder spel dat si doen hantteerdeGa naar voetnoot5) van cusschen tasten daer sy doen om loech is sy gheworden groot met kindeGa naar voetnoot6) dat sy nu beweent overmidts dat haer den tijt ghenaket van baren. Salomon vraechde hoe coemt dy dese scalckheitGa naar voetnoot7). Marcolfus.
Bi tiden coninck Davids uwes vaders, was ic een iong van uwes vaders medecijn meister ende also si eens een ghier ghevanghen hadden om die te besighen in haerre medecinen ende dat si van dien hadden ghenomen die leden die sy behoefden. So nam Barsabea u moeder therte van dien ende leyde dat op een corste broots ende briet dat int vier ende gaft u doen teten ende mi die doen in dye coekenGa naar voetnoot8) was werp si na thooft die corste die so | |
[pagina 18]
| |
metten ghiere doerdropen was ende die at ic ende van dien soe ick waneGa naar voetnoot1) is mi gecomen dese scalcheyt ghelijck alst u is vanden herte die wijsheit Salomon seyde alsoe waerliken moetGa naar voetnoot2) di God helpen In Gabaa vertoochde hem mij God ende vervolde mij met wijsheden. Marcolf.
Men heet dien wijs sijnde dye hem selven overGa naar voetnoot3) sot hout. Salomon.
En hebstu niet gehoort wat rijcheden dat mi God voert gaf boven die wijsheit. Marcolphus.
Ja ick hebt ghehoort ende ick bevroede wel dat so waer God wil daer reghentet. Doen seide Salomon, mijn luden verwachten mijnre hier buten ick en machGa naar voetnoot4) met u niet langer spreken mer segghet uwer moeder dat sy mij sende enen vollen pot melcs van harer bester coe die sy heeft ende datsi den pot vander selver coe decke ende brengt ghi mi dien. Marcolf.
Ic salt doen. Coninc Salomon ridende henen met sinen geselscape wart in Iherusalem ontfanghen als een rijckelijc moghendeGa naar voetnoot5) coninc. Als Marcolphus moeder die gheheten was Floscemia thuys quam seyde haer Marcolfus des conincx bevel. Doe ginc sy ende nam also enen pot melcx van harer coe ende maecte daer toe een schoen vladeGa naar voetnoot6), daer sy dien pot mede deckte ende seyndet so voert met haren sone den coninck Als Marcolphus over tvelt ginc gecreech hijt warm vander hetten der sonnen, ende versachGa naar voetnoot7) al daer leggen een droeghe coteGa naar voetnoot8) van eenre koe. EensgancxGa naar voetnoot9) eer hij den pot wel neder ghesetten conste greep hy die vlade ende atse ende greep die cote ende decte daer mede den pot. | |
[pagina 19]
| |
Doe hi voor den coninck quam ende den pot metter vladen alsoe presenteerde sprac die coninc Hoe is den pot aldus ghedect. Marcolf antwoerde en hebt ghi mij heer niet bevolen datmen die melck vander selver coe decken soude. Salomon.
Ic en bevals also niet te doen. Marcolf.
Alsoe verstont ict. Salomon.
Het hadde beter gedect gheweest met eenre vlade vander selver coe melck gemaect. Marcolf.
Alsoe wast eerstwerven ghedaen. mer den hongher dede dat verstantGa naar voetnoot1) veranderen. Salomon.
Hoe dat. Marcolf.
Ic wist wel dat ghy mijn heer gheens broots gebrec en hadt ende also adt icket diesGa naar voetnoot2) gebrec hadde dye vlade metten melck gesmert ende voer die vlade heb ic den pot gedect met desen beene. Salomon.
Nu laet ons dit laten varen. Ist dat ghi desen nacht niet so wel en waket als ic ghi en dorftGa naar voetnoot3) niet dencken dat ghi morgen u hooft behouden sult. Salomon ende Marcolf saten beide ende na een cleyn wile begonste Marcolf te ronckenGa naar voetnoot4). Salomon seide. Marcolf ghi slaept. Marcolf antwoerde. ick en doe heer. Ic peynse. Salomon.
Wat peynsdi. [Marcolf.]
Ic peynse dat inden staert van enen hase also veel leden oft iunctueren sijn alst sijn in een aere van koorne. Salomon.
Ten si dat ghy dat waer doetGa naar voetnoot5) ghi sulter die doot om sculdich sijn. Doe Salomon sweech begonst Marcolf weder te slapen. Salomon sprac Slaepti Marcolf. | |
[pagina 20]
| |
Marcolf antwoerde neen. Ic peynse. Salomon.
Wat peijnsdi. [Marcolf.]
Ic peijnse dat die aexter also veel witte pennen heeft als swarte. Salomon.
Ten si dat ghi dat waer doet ghi sulter om sterven. Als Salomon sweech begonst Marcolf weder te roncken ende te snorken. Salomon.
Marcolf slaepti. Marcolf.
Neen ick peynse. Salomon.
Wat peynsdi. Marcolf.
Ic peynse dat onder den hemel nietGa naar voetnoot1) claerder en is dan den dach. Salomon.
Is dan den dach claerder dan melck. Marcolfus.
Jaet. Salomon.
Dat staet u te proven. Hier na begonst Marcolf weder te slapen. Salomon.
Noch slaept ghi Marcolf. Marcolf.
Ic en slaep niet meerGa naar voetnoot2) ic peijnse. Salomon.
Wat peynsdi. Marcolf.
Ic peijnse hoe dat men den vrouwen niets sekerlics gelovenGa naar voetnoot3) en mach. Salomon.
Dat suldi waer doen. Ter stont als Salomon sweech: begonst hy weder te blasen ende te slapen. Salomon.
ghi slaept weder. Marcolf.
Ic en slape niet mer ic peynse. Salomon.
Wat peijnsdi. Marcolf.
Ic peynse hoe dat die nature gaet voer leere. Salomon.
Ten si dat ghi dat waer doet morgen suldi sterven. Na desen als den nacht overledenGa naar voetnoot4) was stelde hem Salomon in zijn ruste. Doe liet Marcolphus den coninc alsoe | |
[pagina 21]
| |
ende liep haestelick tot sijnre suster waert gheheten Fudasa ende gheliet hemGa naar voetnoot1) seer bedruct ende seide Coninck Salomon is mi te maelGa naar voetnoot2) teghen. ick en can sijn dreygen ende ongelijcGa naar voetnoot3) niet langer verdraghen. ick wil dit mes nemen ende bergent onder mine clederen ende dat sal ick hem heden al heymelijken in sijn herte steken ende doden hem also. Nu lieve suster ic bidde u dat ghi mi niet en beschuldicht mer dat ghijt heymelicken houdest noch en kundighes mijnen broedere Bufrido oec niet Fudasa antwoerde ic verlore mi liever mijn hooft lieve broeder eer icket openbaerde. Nae desen keerde Marcolphus al heymelicken weder tot sconincx hove waert. Als die sonne op geghaen was begonst des conincx hof vast te risen Ende die coninc stont op ende ginc sitten inden setel van synen palayse. Doen dede hij hem enen hase brenghen ende werden al daer by Marcolphum ghetelt in synen steert wesende also vele leden als inder airen Insghelijcx telde hi in die exter oeck al soe vele swarte vederen als witter Doen nam Marcolphus al heymelijken eenen pot met melcke ende sette dye in des conincx slaepcamere ende sloet die toe ende alle tlicht buyten. Doen riep hi den coninck daer inne, ende als die coninc tot hem in dye camere treden soude was hi bi nae ghevallen over den pot metten melck Doe was die coninck gram ende seyde ghi bose mensche wat wildi maken. Marcolphus antwoerde. Heer en wilt hier om niet gram wesen en hebt ghi niet gheseyt dat die melc claerrer is dan den dach hoe en hebt ghy dan vanden melcke nyet soe wel ghesyen als biden daghe. segt ende wijst gherechticheyt ende ghi sult vinden dat ick nietGa naar voetnoot4) mesdaen hebbe. Salomon seide God wilt u vergheven mijn cleder sijn bestort ende ick hadde den hals moeghen ghe- | |
[pagina 22]
| |
broken hebben ende al by uwen toe doen, ende ghi en hebt niet misdaen. Marcolphus antwoerde op een ander pasGa naar voetnoot1) wacht u maer nu sittet neder ende doet my recht. vander claghen die ic u doen moet. Als die coninck te rechteGa naar voetnoot2) gheseten was seyde Marcolf. Here ic heb een suster die gehieten is Fudasa, dye haer tot hoerdomme ghegeven heeft: ende nu heeft sy boven dien een kint begortGa naar voetnoot3) ende onteert alle onse gheslacht ende nochtans wil sy mede gedeel hebben in onse vaderlijcke erve. Doe sprack Salomon doetse voer ons comen ende laet hooren wat sy segghen wille. Als Salomon Fudasa voor hem sach comen seide hi al lachende Dese mach seker wel Marcolphus suster wesen Dese Fudasa was cort ende grof ende tot dien was sy groot van kinde. aldus was sy dicker dan si lanck was. ende sy hadde dicke beenen ende ghinck over beyden siden manck Int aensicht ende metten ogen was sy Marcolf gelijc. Salomon die coninck seide tot Marcolf. Segt wat is tghene dat ghi u beclaecht van uwer suster Marcolphus antwoerde. Heer coninc ic beclagheGa naar voetnoot4) mijn suster hoe dat si haer tot hoerdom ghegheven heeft ende dat si met kinde gaet3). ende alle onse geslachte onteert ende dat si nochtan niet tegenstaende dien paertGa naar voetnoot5) hebben wil in ons vaderlike erve waer omme heer coninck ick versuecke dat ghy haer in dien hebt dat sy in dien aflate. Als dit Fudasa hoorde wert sij over toernich ende riep Du bose leckerGa naar voetnoot6) waer omme en soude ic gheen deel hebben in ons vaderlijck goet. En is Flossemia niet onser beyder moeder geweest. Marcolf.
ghi en sulter geen deel in hebben overmits dijnre misdaet. Fudasa.
Daer omme en can ic mijn deel niet verboertGa naar voetnoot7) | |
[pagina 23]
| |
hebben heb ic misdaen ic salt beteren. Ick swere u bi Gode ende bi sijnre cracht yst dat ghi mi niet met vreden en laet ic sal van u sulcke dinghen seggen dat u die coninck hanghen sal. Marcolf.
Ghi vuyle stinckende hoere wat cont ghi seggen ick en heb nyemant misdaen. Fudasa.
Ghij quade scalckGa naar voetnoot1) ghi hebt vele misdaen want ghy soudt gaerne den coninc doden ende oft mensGa naar voetnoot2) mi niet en ghelove men sueke het mes onder u clederen. Doe dat mes vanden dienaren ghesocht wert ende niet ghevonden en wert seyde Marcolfus den coninc ende den omme standers. En hebbe ick niet waer geseit datmen den vrouwen niet gansselijck betrouwen en mach. MettienGa naar voetnoot3) werden si allegader daer omme lachende. Doe seide Salomon hi Marcolf alle dijn dinc doet ghi met behendicheden. Marcolphus antwoerde. Here ten is ghene behendicheyt maer tghene dat ic mijne suster ghelovetGa naar voetnoot4) hadde te swigen heeft sy bedriechliken gheopenbaert ghelijck oft warachtich waer gheweest. Salomon.
Ende waer omme hebstu geseit dat aert oft nature gaet voer leere. Marcolf.
Vertoeft een weinichGa naar voetnoot5) eer ghi slapet salict u bewisen. Als den dach gheleden was ende den tijt vanden avontmael quam So ghinck die coninck sitten ten stateGa naar voetnoot6) Ende Marcolf settede hem bi dandere ende stac al heymelic drie muysen in sijne mouwe. want int sconincx hof was een catte alsoe vaste gewennetGa naar voetnoot7) dat si alle avonde als die coninck adt met haren voersten pooten een kaerse hielt al bernendeGa naar voetnoot8) Doen si alle wel gheseten waren so liet Marcolf een vanden muysen wt zijn mouwen springen. Als die catte dit sach ende daer na woude loepen, heeft haer die coninc enen | |
[pagina 24]
| |
weync gegeven also dat si al noch haer onthieltGa naar voetnoot1) sittende Insghelijcx dede sij vander tweeder muys Marcolf liet doe wtlopen die derde ende als die catte die sach en conste sy haer niet langher onthouden sy werp die kaerse daer henen ende spranc na die muys ende greepse Doe Marcolf dat sach seyde hi den coninck Here nu heb ic voer u gheproeft ende bewesen dat nature gaet boven leere. Doe seyde die coninck Salomon. men doe desen wt mijnen ogen, ende yst dat hi weder coemt soe hustertGa naar voetnoot2) mijn honden op [hem]. Marcolphus.
nu weet ick voerwaer ende mach seggen. so waer thof quaet is daer en is geen iustitie. Als Marcolf aldus wt ghedreven was, seyde hij tot hem selven noch aldus en sal die wijse Salomon van Marcolf niet met vreden wesen. Des anderdaechs als hi op gestaen was dacht hi hoe hy in sconincx hove gheraken mochte so dat hi vanden honden niet verscoertGa naar voetnoot3) en worde Hy ghinc henen ende cocht enen levenden hase ende stac dien onder sijn clederen ende quam daer mede te hove. Als hem sconincx dieners saghen lieten sij die honden op hem lopen Doen werp hi terstont den hase van hem. mettienGa naar voetnoot4) gheraecte hy weder biden coninck Als hem die coninck sach vraechde hi hem wie hem daer inne gelaten hadde. Marcolf antwoerde: heer met groter scalcheytGa naar voetnoot5) ben ick hier geraect. Salomon.
Wacht u dat ghi heden uwen spekelGa naar voetnoot6) niet en werpet dan op daerde. Want het pallays was ghespreiet met tabiteGa naar voetnoot7). ende die wanden waren met gordinen behangen. Marcolf wert hoestende ende met sijnre spraken die hij metten anderen hadde wert hem den mont vol spekele ende al daer hi int ghedranghe onder tdander volc stont sach hij al om ende en sach geen | |
[pagina 25]
| |
plaetse om te spuwen ende alsoe versachGa naar voetnoot1) hy al daer onder den hoep enen ouden caluwenGa naar voetnoot2) man voor den coninck staen bloots hoots den welcken hi de spekele die hij in sinen mont vergadert hadde in sijn voerhooft werp. Die caluwe vielGa naar voetnoot3) seer bescaemt ende wischte ter stont sijn voerhooft ende viel den coninck ter stont te voeten ende claechdet hem. Salomon.
waer om hebdi dese mans voerhooft vuyl gemaect. Marcolf.
Ic en hebs niet vuyl ghemaect mer ick hebbet ghemistGa naar voetnoot4) want in drogher aerden behoortmen dat misseGa naar voetnoot5) te leggen, op datter tcoren te batGa naar voetnoot6) wt groyen mach. Salomon.
Wat gaet dat desen man aen. Marcolfus.
En hebt ghi here my niet verboden te spuwen elders dan opter bloter aerden Ick sach tvoerhooft al bloot van hare ende also dochtet my mer aerde wesen ende also spuwede ic daer op Die coninc en sal hem hier om niet storenGa naar voetnoot7) want icket om des mans profijt wille ghedaen hebbe. worde sijn voerhoeft alsoe dicwil ghevettet4) dat haer soude weder comen. Salomon.
God moet u scendenGa naar voetnoot8) want die caluwe sijn boven die andere te eren Die caluweheyt en is gheen scande, mer beginselGa naar voetnoot9) van eerwaerdicheden Marcolf.
Die caluweheit is eer eenen vlieghen nest. En sye ic niet heer coninc dat die vliegen sijn voerhooft meer volghen dan alle der andere. Die caluwe seide hier op voer den coninc waer toe laetmen desen scalc comen voer den coninc, ons lasterende men werp hem daer buten. Marcolf.
Ende het moet vrede werden overmits uwer duecht. Hier binnenGa naar voetnoot10) quamen dair twee vrouwen ende brachten | |
[pagina 26]
| |
met hemGa naar voetnoot1) een levende kint daer si voer den coninc om twiste hadden want deene seide dattet kint haer toe hoerde dander seide dattet haer toe hoorde. Deene van hem1) hadde haer kint al slapende versuymtGa naar voetnoot2) ende versmoertGa naar voetnoot3) so dat si daer om voerden coninc quamen. Salomon hiet sinen knechten een swaert nemen ende dat si tkint deylen, ende dat elc vanden vrouwen die helft nemen soude Dit horende die vrouwe die tlevende kint toe hoorde seide. Heer coninck here ick bidde u gheeft deser vrouwen dat kint: want sy isser die moeder of. Marcolf vrachde den coninc hoe hi die moeder vanden kinde kennede. Salomon antwoerde wt harer begeerten ende wt harer veranderinghe vanden aensichte ende biden overvloedigen tranen. Marcolf.
Dat mocht u liegenGa naar voetnoot4) ghi die so wijs sijt gelovet ghi dat weenen vanden vrouwen en kent ghi der vrouwen listicheit niet batGa naar voetnoot5). Soe wanneer die vrouwe metter ogen screyet dan lacht sy metter herten Sy screyt metter eenre oghen ende lachet metter anderen. sy gheeft int aensichte te verstaen dat si niet en meynt, si spreket metten monde dat si metter herten niet en dencket Si geloeftGa naar voetnoot6) dicwil dat si niet en dencket te doen, mer si keertGa naar voetnoot7) haer aenschijn also menigherley als si menigherleye sinnen heeft Haer gedachten lopenGa naar voetnoot8) die vrouwen hebben in ontallike constenGa naar voetnoot9). Salomon.
Also veel consten als si hebben also veel deghelicheden oft eerbaerhedenGa naar voetnoot10) hebben si daer weder tegen. Marcolf.
Here en segt niet degelicheden maer segt archedenGa naar voetnoot11) ende quaetheden. Salomon.
Het was seker een hoere die alsulcken sone als ghy sijt ghedroech. | |
[pagina 27]
| |
Marcolf.
waer om segt ghi dat heere. Salomon.
om deswil dat ghi dat vrouwengeslacht also lastert, want een vrouwe is [e]erbaerGa naar voetnoot1) begeerlic eerlicGa naar voetnoot2) ende lieflic. Marcolf.
tot dien moget ghy oec wel vogen als dat si broeschGa naar voetnoot3) is ende geboechsaemGa naar voetnoot4). Salomon.
Dat sy broe[s]ch is dat heeft si vander menschelijcker naturen ende dat si geboechsam is dat heeft si wt begeerlicheden, die vrouwe is doch van des mans ribbe ghemaect geweest ende is den man gegeven teenen goeden behulpe ende genuege. want een vrouwe is also veel te seggen als een weec aerde oft weec dinc. Marcolfus.
Insgelijcx ist also veel gheseyt als een sachte dwalinge. Salomon.
Daer liecht ghi aen quade scalc ghi moet wel arch wesen dat ghi aldus veel quaets vanden vrouwen segt want een ygelic van vrouwen gheboren wort. daer om die dat vrouwen geslacht onteert: die is seer te lasterenGa naar voetnoot5), want waer om wat batet rijcdomme wat conincrijcken wat gout wat silver wat costelike cleederen wat ghesteente wat costelijke maeltiden wat blijden tijt wat genuechten sonder vrouwen. Voerwaer die mach wel der werelt doot hieten dye vanden vrouwen verscheidenGa naar voetnoot6) is want die vrouwen moeten die kinderen draghen sy voedense op ende hebbense lief, sy omhel[s]tse ende verhopet altijt harer heil die vrouwe regeert dat huys, si is besorcht voer haer mans heyl. ende voor tghesinneGa naar voetnoot7). een wijf is alle der dinghen begheren. Sy is der iongher sueticheit sy is der ouder solaesGa naar voetnoot8), een verblidinge der kinderen, een genoechte des daechs, solaes des | |
[pagina 28]
| |
nachts, des arbeyts verlichtinge alle der druckeliker dingen vergetenisse. het wijf dient sonder bedroch. Sy sal mij wachten weder ick wt oft in gae. Daer op antwoerde Marcolf. Die seyde waer die dat sprac wat int herte is dat gheeft den mont wt. Ghi hebt die vrouwen seere lief ende daer om prijst ghijse. Rijcdomme edelheit ende schoenheit overcomenGa naar voetnoot1) alle wel in u ende daer om bevallen u der vrouwen seden: mer ick segghe u dat al ist dat ghise nu seer prijst eer ghij slapen sult suldise mesprisen. Salomon.
Daer moet ghi om lieghen want ick hebbe die vrouwen oyt mijn daghenGa naar voetnoot2) lief gehadt ende altijt lief hebben sal. Pijndt uGa naar voetnoot3) van mi ende wacht u dat ghi voer mijn ogen van vrouwen gheen archGa naar voetnoot4) en segghet. Mettien datGa naar voetnoot5) Marcolf sconincx palayse wt ginck riep hi tot hem dye vrouwe die haer kint weder ghegeven was geweest biden coninck ende seide. weetti niet wat huden in sconincx hof gebuert is. Si antwoerde mijn kint heeft men my huden daer doen volgen ende hebben mer watter anders meer gedaen is en weet ick niet Doe seyde Marcolf. Die coninc heeft bevolen datmen u ende u ghesellinne mergen daer weder doe comen ende datmen u deen helft ende hoer dander helft van uwen kinde gheven sal Doe sprac dat wijf och wat quader coninck ende wat valscher sentencienGa naar voetnoot6) geeft hi. Marcolf seide noch veel lastigerGa naar voetnoot7) dingen sal ic u seggen die coninck ende sinen raet hebben geordineert dat een yegelick man nemen sal .vij. huisvrouwen overdenct watmen daer mede doen sal want als elc man seven wijfs heeft so en sal daer nemmermeer vrede in huys wesen. want deene sal hi lief hebben dander sal hi versmaden die ghene die hi liefste heeft die sal meest | |
[pagina 29]
| |
by hem wesen ende dander nemmermeer oft selden. deene sal wel gecleet worden ende dander sal vergeten bliven Die liefste sel geringet wesenGa naar voetnoot1) ende gout ende silver hebben met bonten ende met siden gaenGa naar voetnoot2) si sal die slotele vanden huyse te bewaren hebben si sal vanden gesinneGa naar voetnoot3) gheeert ende vrouwe geheten worden. Alle dat die man heeft sal haer volghenGa naar voetnoot4). wat sellen hier toe dander sesse segghen dan. Ende oft hierGa naar voetnoot5) alsoe twee lief heeft wat sullen dander vive doen. Ende oft hier iij. heeft, wat dander vier: ende ofte hier iiij. heeft wat sullen dander iij. doen. Die liefste sal hi cussen ende helsenGa naar voetnoot6) ende altijt bi hem hebben. Dander sullen mogen seggen dat si noch weduwen en sijn, noch ghehuwetGa naar voetnoot7) noch sonder man en sijn: hemGa naar voetnoot8) sal wel mogen verdrieten dat si niet maghet en sijn ghebleven: Daer sal ewelick ghekijf wesen ende haet regneren: Ende yst dat dat niet verhuedt en worde, deene sal der ander verghevenGa naar voetnoot9) Hier om wantGa naar voetnoot10) ghi een vrouwe sijt ende der vrouwen aert bekent so pijndi henenGa naar voetnoot11) ende kundiget alle den vrouwen daer ghij moecht inder stadt, ende segget hem8) dat si dat den coninc noch sinen rade geenssins en gedogen. Marcolf ghinc weder hier na sconincx hove waert ende berch hem in eenen hoeck ende dyt wijf die dit geloefde vloech doer ghene stat ende sloeghe haer handen ende riep over al tghene dat si ghehoort hadde. Deene ghebuerGa naar voetnoot12) seydet voert der andere ende also werdt daer een grote vergaderingheGa naar voetnoot13) der vrouwen bi na van alle die inder stadt waren. vergadert wesende ginghen sy sconincx hove bi na harer vij. dusent ende braken | |
[pagina 30]
| |
die doeren op ende overginghenGa naar voetnoot1) den coninc ende sinen raet met quaden ghebareGa naar voetnoot2) onmatelikenGa naar voetnoot3) ende riepen al om luyde. Die coninck als hi wat ghehoors hadde: vraechde hy wat dye reden was van dier vergaderingen Doe spracker ene die wat wiser ende gespraecsamerGa naar voetnoot4) scheen dan dander. Here coninc diemen gout silver gesteenGa naar voetnoot5) ende alle den rijcdomme vander werelt aenbrenget ghi doet alle dat u belieft ende nyemant en darGa naar voetnoot6) daer teghens seggen ghij hebt u coninginne ende coninghinnen veel, ende noch al daer boven hout ghij u concubinen sonder ghetal so veel alst u pastGa naar voetnoot7). want ghi hebt al dat ghij wilt: dit en moghenGa naar voetnoot8) andere niet doen Salomon antwoerde. God heeft mi een ghesalft coninck gemaect in Israhel ende en mach ick daer omGa naar voetnoot9) alle minen wille niet volbrengen, dat wijf seyde doet uwen wille metten uwen ende en onderwint u niet van onsGa naar voetnoot10) wi sijn edel gheboren van Abrahams gheslacht ende houden Moyses wet. waerom wildi di[e] veranderen ghi die sculdich sijt recht te doenneGa naar voetnoot11) waer om doet ghij onrecht. Doe sprack Salomon met grammen moede wat onrecht doe ic ghy onscamelGa naar voetnoot12) wijf. Dwijf antwoerde alsoe grooten onrecht als dat meesteGa naar voetnoot13) doet ghij, want ghy wilt ordineren dat een ygelic man .vij. wijfs nemen soude sekerlic ten sal niet gheschien. Ten is noch hertoge noch grave noch prince die so rijck oft machtich sy dat hij eenre vrouwen alleen haren wil doen sal. wat soude hi doen oft hy dan .vij. wijfs hadde, het is boven der mannen vermoghen. het waer eer beter dat elc wijf .vij. mans hadde Doe seide Salomon al lachende. Ic en meyne niet der mans | |
[pagina 31]
| |
en hadden wel so veel gheweest als vrouwenGa naar voetnoot1). doe riepen alle die vrouwen met eenre stemmen als verwoede rasende luyden seggende voerwaer ghi sijt een quaetGa naar voetnoot2) coninck ende uwe sentencienGa naar voetnoot3) sijn onrechtvaerdich. Nu sien wy wel dattet waer is dat wi van u ghehoort hebben ende dat ghi archeit van ons voer steltGa naar voetnoot4). ghy bespot ons dat wijt sien. Och here God hoe ter quader uren regneerde Saul over ons die eerste noch argher David ende dese Salomon dalre archste. Doe viel die coninc in toerne ende seide ten is gheen hooft arger dan vander slanghen. ende en is gheen toerne boven vrouwen toerne, beter waer te wonen bi draken ende leeuwen dan bi eenre quader vrouwen alle quaetheit is cleyn voerbiGa naar voetnoot5) eenre vrouwen quaetheyt alle sonden rijsenGa naar voetnoot6) op haer ende vallen haer toe ghelijc den ouden doet het sant synen voeten als hy den santberch op gaet Dat wijf die de overhant heeft is haren man altijt contrarie. Een quaet wijf maectGa naar voetnoot7) een cleynmoedich herte een droevich aensicht, ende is een plage des doots. dat wijf is dbeginselGa naar voetnoot8) geweest vander sonden ende doer haer storvenGa naar voetnoot9) wi alle. Dat wijf die overtredetGa naar voetnoot10) machmen bekennen int opperste van haren ogen ende aen haer winbrauwen, want haer oghen sijn sonder reverencie ende en derveGa naar voetnoot11) niemande verwonderen alGa naar voetnoot12) vergetGa naar voetnoot13) sy siner. Als die coninc aldus sprac soe stont Nathan die prophete op ende seyde: waer om bescaemt die coninck alle die vrouwen aldus van Iherusalem. | |
[pagina 32]
| |
Salomon.
En hebt ghi niet gehoort wat scanden si mi aensegghen sonder mijn schoutGa naar voetnoot1). Nathan antwoerde die met sinen ondersaten in vreden leven wil, moet by tijdenGa naar voetnoot2) blint doef ende stom wesen. Salomon.
men sal den dwasen berechtenGa naar voetnoot3) naGa naar voetnoot4) syne dwaesheyt. Doe spranc Marcolf uter stede daer hij sat ende seyde den coninck ghi hebt wel minen wille gesproken, want ghisteren preest ghi die vrouwen utermaten seer ende nu laster[t]Ga naar voetnoot5) ghijse dat is dat ic sochte altijt doet ghi mi waer seggen. Salomon.
Du arghe mensche: weetstu van desen beruerten. Marcolf.
Neen ic here niet te min ghi en sult harer onghevallicheytGa naar voetnoot6) niet gheloven wat ghij hoort. Doe seide die coninck vertrect van hier ende wacht u dat ick dy tusschen dijne oghen niet meer en sye. Ter stont wort Marcolf gheworpen wt des conincx palayse Die biden coninck stonden seiden. Mijn here dye coninck spreke deser vrouwen toe dat hem ghelieve te horenGa naar voetnoot7) op dat sy ghaen moghen. Doen keerde hem den coninc ter vrouwen wert ende seyde Uwer lieflicheit ghelieve te weten dat ick voer u ontsculdich ben van desen desmen mi op legghetGa naar voetnoot8) Die quade leckerGa naar voetnoot9) Marcolf die ghi hier saecht heeftet wt hem versiertGa naar voetnoot10). Een yghelick man hebbe sijn eyghen wijf ende hebbe die met trouwen ende eerbaerheidenGa naar voetnoot11) lief. Tghene dat ick vanden wive ghesproken hebbe en heb ick nyet gheseyt dan vanden quaden wive, wie soude vanden goeden wive quaet seggen, het goet wijf verblijt haren man met harer gracien. si is haren man een deel zijns levens inGa naar voetnoot12) | |
[pagina 33]
| |
aertrijc ende haere lereGa naar voetnoot1) wordetGa naar voetnoot2) zijn gebeente het is een gave Gods een gesinnichGa naar voetnoot3) wijf ende stilleGa naar voetnoot4), tis een graci boven gracien een scamelGa naar voetnoot5) eerbaerGa naar voetnoot6) wijf. ghelijc die zonne op climmende int hogeGa naar voetnoot7) Gods so is dat wesen vander duechsamer vrouwen in haer huis. het is een licht des candelaers si is te gelikenGa naar voetnoot8) den gulden pilaernen op sinen voeten staende een ewich fundament op enen vasten steen. die vrouwe dye de gheboden Gods int herte hevet heylich heer God van Israel hi moet u gebenedien ende vermenichfuldigen u saet van geslachten tot geslachten. doe seyden si alle amen ende oerlof biddende den coninck schieden sy van daer. Marcolf nam dit ongelijc dat hem die coninc dede seer qualic als dat hijsGa naar voetnoot9) niet meer sien en woude tusschen sijn oghen ende dachte wat hy doen mochte. Het gheviel dat des nachts daer na veel sneeus viel. Marcolf nam een sichteGa naar voetnoot10) in deen hant ende eenen beerclauwe in dander hant ende sijn schoen dede hi verkeert an dat voerste achterwaert ende begonste alsoe smerghens vroech ghelijc een beeste met vier voeten te gaen die strate wt. doe hi buyten der stadt quam vant hi eenen oven ende daer croop hi in. Als het op den dach quam so vinden des coninx knechten Marcolfs voetstappen ende seiden den coninc van wat wonderlicker beesten sijn voetstappen [si] gesien hadden. Die coninc ginc toe met coppelen van honden ende met iagers die beeste suken ende vervolgen na die voetstappen als si quamen vore den oven daer die voetstappen eynde namen stonden si ofGa naar voetnoot11) vanden paerden ende begonsten in den oven te kiken. Marcolfus lach ende schuylde op sijn aensicht al ghebuyctGa naar voetnoot12) ende hadde sijn broeck | |
[pagina 34]
| |
of ghestreken so datmen [sijn] aersgat scamelicheitGa naar voetnoot1) ende al sijn lelicheyt sien mochte Dit siende die coninc vraechde hi wat daer laghe Marcolf antwoerde heer ic bent Salomon seide hoe legt ghi aldus, Marcolf antwoerde ghi hebt geboden heere als dat ghy my niet meer syen en soudet tusschen minen oghen wildi mi dan nu niet sien tusschen mijnen oghen, soe moghet ghi my syen tusschen mijn aersbillen int midden van minen aersgate Dies wert die coninck seer ghestoertGa naar voetnoot2) ende hiet den knechten dat sij hem gripen souden ende hangen hem an enen boom Gegrepen sijnde seide hi den coninck. heer coninck here mijn, wilt mi doch soe veel verlenen als dat ick den boom selve kiesen mach daer ick an hanghen sal. Salomon die coninc antwoerde fiat, dats dat hijt hem toe gaf ende seide dat het hem alleleensGa naar voetnoot3) was aen wat houte hi ghehanghen worde Doe leidden des conincs dienaers Marcolphus buten der stat ende ghingen doer dat dal van Iosaphat doer alle die hoechte vanden berch van oliveten. van daer tot Ihericho ende niewers en consten si eenen boom ghevinden die Marcolf coes om aen te hanghen Van daer ghinghen sy over dye Iordane ende al Arabien doer, ende so voert al die wildernisse doer tot op die roode see, ende nemmermeer en vant Marcolphus boom die hij coes ende ontquam also des conincs Salomons handen ende daer na keerde hy weder thuys ende ruste in vreden ghelijc wy moetenGa naar voetnoot4) alle gader hier boven metten hemelschen vader.
AMEN.
Gheprent tAntwerpen. Binnen die camer poorte. Int huys van Delf. By mi Henrick Eckert van Homberch. Int iaer ons heren .M.CCCCC.i. |
|