Een jonkman beklaagende zyn trouw.
Stem: Van de organist.
JOngmans hoort myn droevig klagen
Wat ik plagen, moet verdragen,
’k Heb het Minnen gaan beginnen,
Al om ’t geld en goed, met ’er spoed,
’k Heb myn trouw gegeeve aan een Saar
Zy is maar Vyf-en-Sestig Jaar,
’k ben Jong en Pront, maar heel doorwont
Wy leeve nu als Kat-en-Hond, ongesond.
| |
Anders hoor ik heele daagen,
Niet als kuggen ende klaagen,
Knorren, kyven, d’oude Wyven,
Zyn altyd vol verdriet, zo men ziet,
Als ik lag, dan ziet zy als een lim,
Als ik Fluyt, dan hoor ik weer gegrim
Als ik dans of spring, of dat ik zing,
Dan kyft zy als een duivelin, die zottin.
Als wy eens zyn goede vrinden,
Dat ik gaan met myn beminde,
Om te wand’len, of te hand’len,
Van vreugde of kermis, voor gewis,
Ik en mag geen Jonkheid spreeke aan,
Of zy zou my wel met vuyste slaan,
Dan is ’t weer gekyf, op myn lyf,
So heb ik altyd tyd verdryf, met dat wyf.
’k Meende dat zy haast zou sterven,
DIt ik zou haar schyven erven,
Maar haar Tronie, die Caronie,
Met haar berimpeld vel is zo snel,
Dat ik vrees nog eerder dood te zyn
Daarom moet ik tegen het chagryn,
Kiezen Pot en Kan, als een Braaf Man,
En neeme ’er een goed leven van, nu en dan.
Oorlof Jonkmans die wilt paren,
Wilt u zinnen wel vergaaren,
Oude Vrouwen, wilt die schouwen,
Want het is zelden goed, myne bloed
Trouwt nog liever met een Jonge Meid,
Dan zult gy passeeren uwen tyd,
| |