De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Omtrent Bronnen
| |
[pagina 124]
| |
Daniël Radermacher (1722-1803), miniatuur. Foto Iconografisch Bureau/RKD, 's-Gravenhage.
studeerd in Leiden en daarna, zoals het een Middelburgse regentenzoon betaamt, een Grand Tour door Europa gemaakt. Hij hield er een kosmopolitische blik en levenslange passie voor het reizen aan over. Na in 1756 met Suzanna Libertina Boogaert in het huwelijk te zijn getreden, volgt hij in 1761 zijn vader op als bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie en zet in de jaren daarna als raad en schepen zijn eerste schreden in de stedelijke politiek. Maar het duurt niet lang voordat hij zich uit het stadsbestuur terugtrekt. Volgens Betje Wolff, met wie hij jarenlang een intensieve vriendschapsband onderhieldGa naar voetnoot4 en die in 1770-1771 haar ‘Lierzang aan Philanthrope’ aan hem opdroeg, verkiest hij rust en nut boven de ambten, titels en ‘heerszucht’ die de sfeer in het Middelburgse stadhuis bepalen.Ga naar voetnoot5 Radermacher stort zich nu op de tuinaanleg en verbouwingsplannen voor zijn buitenplaats Poppenroede Ambacht, een groots aangepakt classicistisch project waarvoor hij zich verder in de meetkunde verdiept en eerdere bezoeken aan buitenlandse tuinen goed van pas komen. Het park, dat in 1786 ook door stadhouder Willem V bezocht wordt, telt na enkele jaren verschillende geometrisch aangelegde tuinen, meerdere waterbassins, een honderden meters lang kanaal en tenslotte een orangerie en menagerie met onder andere kraanvogels en een kaketoe.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 125]
| |
Ook voor andere liefhebberijen heeft Radermacher nu volop tijd en samen met zijn vriend Van de Perre ontwikkelt hij zich tot drijvende kracht achter het Middelburgse genootschapsleven.Ga naar voetnoot7 Als muziekliefhebber is hij niet alleen actief in het plaatselijke collegium musicum en de vrijmetselaarsloge Le Philanthrope waar naar alle waarschijnlijkheid ook gezamenlijk gemusiceerd werd,Ga naar voetnoot8 maar als liefhebber van kunst en wetenschap ondersteunt hij tevens het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen alsmede de Middelburgse Teeken-Academie en participeert hij in het Practicijns College en het Natuurkundig Gezelschap, dat de Middelburgse regenten in hun natuurkennis bijspijkert. Hij initieert de oprichting van de Groote Sociëteit in Middelburg en raakt later betrokken bij de lokale afdeling van 't Nut. Landelijke genootschappen mogen eveneens op Radermachers warme belangstelling rekenen. Hij wordt directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en lid van de Oeconomische Tak, de Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Sociëteit en het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte.Ga naar voetnoot9
Als genootschapslid schrijft Radermacher op zijn tijd plichtsgetrouw een semi-wetenschappelijke verhandeling. Zijn kracht ligt daarbij in het zorgvuldig observeren, hij is geen groot theoreticus of scherp analyticus. Dat hij als zoveel andere Nederlanders uit die tijd het nut van de wetenschapsbeoefening belangrijk vindt, blijkt uit de prijsvragen die hij als directeur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen laat uitschrijven (en financiert) en die onder andere de bestrijding van rotkoortsen op de schepen naar Oost-Indië tot onderwerp hebben. Ook in het dagelijks leven om hem heen ziet hij genoeg gelegenheid voor empirische onderzoekingen. De overlevering wil dat hij op een keer bij een groot diner zijn bedienden van elk geserveerd gerecht en drankje een portie in een porseleinen pot laat storten, om na afloop zijn gasten persoonlijk uit te nodigen kennis te nemen van deze proefondervindelijke demonstratie van het mengsel dat zich op dat moment in hun maag moet bevinden. Geen wonder dat Radermacher in Middelburg als een tikje zonderling bekend komt te staan.Ga naar voetnoot10 In zijn bibliotheek legt hij in deze jaren een boekenverzameling aan waarin naast de schone letteren ook de natuurwetenschappen ruim vertegenwoordigd zijn.Ga naar voetnoot11 Hij heeft daarbij verschillende natuurkundige leerboeken voor de jeugd in zijn bezit,Ga naar voetnoot12 alsmede boeken die van een verlichte belangstelling voor de opvoeding van meisjes getuigen. Ook titels als Algarotti's Le Newtonianisme pour les dames, Fontenelles Redenvoeringe over verscheidene waerelden in 't ge-heelal (met een leergierige markiezin als hoofdpersonage) en het anoniem uitgebrachte De vrijmetselarij der vrouwen staan bij Radermacher in de kast. Of hij zijn groeiende fascinatie voor de natuur met zijn vrouw en kinderen heeft kunnen delen, is niet bekend. Als in 1785 het | |
[pagina 126]
| |
Natuurkundig Genootschap der Dames wordt opgericht, is zijn eerste vrouw met wie de relatie in de loop van de tijd verslechterde,Ga naar voetnoot13 al overleden. Op de ledenlijst van 1785 staan evenmin de namen van zijn drie dochters, van wie de oudste twee op dat moment zeker voldoen aan de minimum leeftijdseis van achttien jaar. Maar Clasina Petronella de Kokelaer, zijn tweede echtgenote, met wie hij in 1782 in het huwelijk is getreden, is wél bij de oprichting van het natuurkundige damesgenootschap present. Met haar verwacht Radermacher zijn geluk te hervinden en in een brief prijst hij niet alleen haar schoonheid maar ook haar ‘verstand, juist oordeel, eer, deugd en zeer gedistingeerde vermogens’.Ga naar voetnoot14 Zo min als zijn bijzondere gevoel voor humor en bij tijd en wijle wat excentrieke gedrag zijn nieuwe vrouw konden afschrikken, verhinderen ze dat Radermacher in mei 1790 na de dood van Van de Perre bij zowel het Natuurkundig Genootschap der Dames als het Natuurkundig Gezelschap van de heren tot nieuwe voorzitter wordt gekozen. De dames kennen weliswaar een dagelijks bestuur van drie ‘directrices’ maar kiezen daarnaast uit tactische overwegingen voor een mannelijke voorzitter: ze hebben een invloedrijke beschermheer nodig die binnen en buiten de Middelburgse gemeenschap voor hun belangen kan opkomen. Omdat hij in principe alle bijeenkomsten bijwoont, moet hij bovendien goed met de dames overweg kunnen. Naar later zal blijken, voldoet Daniël Radermacher aan de verwachtingen: als hij in 1802 tachtig jaar wordt, ontvangt hij een envelop met welgemeende felicitaties van de dames. Zijn nicht Hillegonda Catharina Schorer, een van de leden van het ‘Physica der Dames’, dicht bij die gelegenheid: Onze Kring van Edle Vrouwen,
Wenscht vol vreugd U 't allertyd
In haar midden sreeds t' aanschouwen,
Waar u d'Eerplaats is gewijd.Ga naar voetnoot15
Aan de goede verstandhouding zal ongetwijfeld hebben meegewerkt dat Radermacher als rechtgeaarde zoon van de Verlichting een gesprek met ontwikkelde vrouwen op waarde weet te schatten. Reeds in oktober 1770 merkt Betje Wolff in een brief aan haar vriend mr. Herman Noordkerk op dat ‘men kan zien dat eene vrouw die zich met geluk oefent zijn idole is’.Ga naar voetnoot16 Om aan de ontwikkeling van de Middelburgse dames het zijne bij te dragen, zal Radermacher in april 1794 een zelf ontworpen demonstratie-planetarium aan het vrouwengenootschap schenken.Ga naar voetnoot17 Bij die gelegenheid verzorgt hij ook een avondvullende gastles over het sterrenstelsel, die hij enkele weken later nog eens bij de heren van het Natuurkundig Gezelschap zal herhalen. De voordracht grijpt wetenschappelijk niet al te hoog maar is een succes, want in 1797 zal Radermacher zijn sterrenkundige lessen op veler verzoek nog eens bij de dames én heren herhalen. Gelukkig is ook van deze lessen de oorspronkelijke tekst bewaard gebleven.Ga naar voetnoot18 Deze heeft overigens wel tot een merkwaardig misverstand onder historici aanleiding gegeven. Want dat de verzen die als ‘slotzang’ in deze aantekeningen | |
[pagina 127]
| |
zijn opgenomen, door Radermacher zingende ten gehore zijn gebracht waarbij hij zichzelf op een orgel begeleidde of dat de dames hun bijeenkomsten onder leiding van Radermacher met psalmgezang plachten te onderbreken of af te sluiten, is een al te wilde interpretatie van het woord ‘slotzang’, waarvoor naar mijn mening elke grond ontbreekt.Ga naar voetnoot19 Een gedicht werd vroeger immers wel vaker als ‘zang’ aangeduid en talrijk zijn de achttiende-eeuwse dichters en dichteressen die de lof ‘zongen’ van een onderwerp zonder letterlijk in gezang uit te barsten. Zo ook Radermacher die de genoemde dichtregels nota bene al in 1790 had geschreven en ze toen simpelweg als ‘vaarsjes’ in zijn openingstoespraak had opgenomen. | |
Aanspraak aan de Phijsica der Dames,Ga naar voetnoot20Wel Edele Mevrouwen en Jonkvrouwen,
Wat is niet op onse aarde aan geduurige veranderingen en gebeurtenissen onderhevig, hetgeen wij ijder dag, ijder uur, ja mag ik wel zeggen, ijder oogenblik ontwharen, zoo in den luchthemel, op den grond die wij betreeden, als in de wateren. Wij zien dat het eene geslagte gaat en het ander komt. Wij gewennen er ons aan, omdat het een eeuwige order is voor alle de geschape wezens. Egter maakt het op ons gemoed den grootsten jndruk, het al te vroeg gemis van hun die zig aan derzelver medemenschen en tijdgenooten zoo hoogstwaardig en verdienstelijk gemaakt hebben, door dezelve met de beste toegenegendheid voor te lichten in alle godlijke en aardsche wetenschappen, door welke prijsselijke bespiegelingen en natuurkundige proeven de mensch meer en meer als opgetogen is en met de grootste verwondering word aangedaan over den wil en welbehagen van den Almachtigen Schepper van Hemel en van Aarde. Dat gemis, wel Edele Mevrouwen en Jonkvrouwen, betreuren wij allen te saamen en een ijder in het bijzonder in den Doorlugtigen persoon van den Heer J.A. van de Perre, Heere van Nieuwerve en Welsingen, eerste President en grondlegger der beide Phijsicaas als van het Museum Medioburgense, voor ons en voor het algemeen al te vroegtijdig overleden zijnde op de 8 April van dit loopende jaar in den ouderdom van 51 jaaren. De nagedagtenis van dien Hoogwaardigen Heere moet en zal bij alle weldenkende en braave lieden altoos zijn en blijven in zegening. Dat verlies daar nu zijnde, hebben Uw Ed's. goedgevonden tegen den 20 Meij een convocatie te beleggen ten einde volgens U Ed.'s gearresteerde wetten eene vrije en ongedwonge verkiezing te beginnen en daar na te volbrengen op den 27 en met welke keuze ik ben verëerd geworden om te succedeeren aan zoo een waardig voorganger tot President van de Phijsica of het Natuurkundig Gezelschap der Dames, waarbij Uw Ed.'s ook tegelijk goedvonden den Heere Secretaris Ballot te verzoeken en te committeeren om aan mij de tijding mondeling te melden op den 28. Zijn Hoog Eerw. geliefde er bij te voegen te hoopen dat er geen bedenkingen bij mij mogten plaats vinden om dat vriendelijke aanbod niet te accep- | |
[pagina 128]
| |
teeren. Waarop ik aan zijn Hoog Eerwaarde repliceerde dat alle bedenkingen bij mij nimmer plaats konden hebben want dat de Dames, van dat oogenblik dat de verkiezing op mijn persoon (egter buijten mijn weten) was volbragt, Haar Wel Edelens het zelf hadden gelieven te decideeren en dus voor mij niets verder overig was als met verpligting te gehoorzaamen en met veel satisfactie voor mij te accepteeren een qualiteit, waarmede ik mij hoogst vereerd mag reekenen. Ik hoop, wel Edele Mevrouwen en Jonkvrouwen, te beantwoorden aan Uw Ed's gunstige gedagten mijwaarts en behulpsaam te wezen aan Uw Ed.'s voorstellen en besluijten ten beste van dit zeer aanzienlijk Natuurkundig Gezelschap in het generaal als ter vermeerdering van derzelver genoegens in het bijzonder, om het Uw Ed.'s zoo gemakkelijk te maken in alle voorkomende zaaken. Ten dien einde zal ik mij zeer gelukkig achten voor nu en voor 't vervolg dat mijn eerste raad Uw Ed.'s mag behagen: volgd de wetten door Uw Ed.'s zelfs gemaakt en goedgekeurd zoo na mogelijk, en laat alle propositien die mogten voorkomen nimmer anders als stilzwijgend voor of na de balotage met de meerderheid gedecideerd worden. Die beslissingen zijn de edelaardigste en konnen of behooren nimmer euvel opgenomen te worden. Ik zal altoos de reets gemaakte wetten, of die Uw Ed.'s in 't vervolg mogten goedvinden te arresteeren, stipt nakomen en Uw Ed.'s wil en welbehagen doen ter uijtvoer brengen en dat zonder tijd of gelegendheid te verzuijmen. Waardoor ik hoop Uw Ed.'s goedkeuringen en vertrouwen in mijne handelingen meer en meer te verdienen. Dat is mijn eenig wit, dat zal mijn lust ten dienste van U Wel Edelens doen rijzen ten toppunt van volmaakte genoegens. Hier mede konde ik voor ditmaal eindigen, maar alzo ik in het begin mijner aanspraak Uw Ed.'s onder het oog bragt de dagelijkse veranderingen in dit ondermaanse, zoo neme de vrijheid om dezelve met Uw Ed.'s goedkeuring nog wat uijt te breiden, namentlijk dat de geleerde calculateurs stellen dat het getal der menschen op de aarde die wij bewoonen, zoude bestaan uijt duijzend millioenen, welk getal men meer of min speculative kan beschouwen. Anderen hebben niet onaardig eene volgende calculatie ervan opgegeven en eene uijtreekening van geformeerd, namentlijk: het jaar, genomen op 365 dagen, ijder dag op 24 uuren, ijder uur op 60 minuten, ijder minut op 60 seconden, maken dus in een geheel jaar of in 365 dagen 8.760 uuren, 525.600 minuten, en 31.536.000 seconden, en welk getal verdeeld zal maken voor ijder dag 86.400 seconden, en vermits experte doctoren willen dat in een minut een volmaakt gezond mensch in zijn midden levenstijd moet hebben 60 polsslagen, even zoo veel als er seconden in eene minut konnen geteld worden, zoo besluijt men eindelijk dat er in den tijd van 24 uuren op deze aarde geboren worden, en ook sterven, plus minus meer of min 86.400 menschen.Ga naar voetnoot21 Wie staat dus niet verwondert over het groot getal der dagelijkse geboore en afgestorve tijdgenooten, en zulks eens met nog grooter aandagt als de gewoonlijke gadeslaande, dat alles van den mensch afgerekend tot alle de geschape levende schepselen in de lucht, op de aarde, en in de wateren oogenblikkelijke veranderingen en getallen ondergaan, te meer daar ijder dier schijnd geschapen te wezen en te strekken tot onderhoud en voedsel voor andere, waardoor hun getal buijten hunnen natuurlijken dood nog dagelijks moet verminderen. | |
[pagina 129]
| |
Al dit vorenstaande maar eens genomen zijnde van schepselen die wij met onze oogen beschouwen, maar behalven dat ontelbaar getal, opene ik nog een gordijn als voor een nieuwe wereld van levende atomi of onzigtbaare dierties die in de lucht omzweeven, door ons ijder tijdstip worden ingeademd, met ons voedsel vermengd in ons eigen bestaan veranderen, als door aantrekkingsvaten van ons bekleedsel met ons bloed en zappen zig vermengen. Die onzigtbaare dierties, onmogelijk met het bloote oog te beschouwen, vinden de natuuronderzoekers dagelijks met de vergrootglazen, zoo op de aarde als in het water, waarover geheele boekdeelen met den druk het licht zien. En zeer denkelijk zijn dezelve geschikt naar derzelver gesteldheid tot nut of ter beschadiging van het menschdom, ter overbrenging van ziektens en besmettingen uijt aangrensende landen. Hoewel door latere ontdekking de aanraking het vehiculum schijnd te wezen van overbrenging en vatting, waarvan diverse voorbeelden dagelijks voorkomen en zeer zeker bekend staan in een tractaatje Beschrijving van Aleppo en zijne ommelanden.Ga naar voetnoot22 Om nu evenwel iets als bij eigen ondervinding ter Uw Ed.'s attentie aan te bieden, zoo plaatse ik in een glaasje water een weinig hooij. Nadat het daarinne eenigen tijd gelegen had en in de open lucht was blijven staan, zoo nam ik daar na een klein schilderspinceeltje dat mogelijk een tiende part van een dropje water in zig kon bevatten, met dat klein wenigje waters bevogtede het leggend microscopisch glas waarop men met het bloote oog geen of weinig vogt kon bemerken, en na het geplaatst te hebben onder het focus, ontdekte zig op voors. glas als een vijver waarinne zeer weeldrig tierden en zwommen, een aantal van grootere en kleindere platvischjes. Wie moet niet over dat al en duijzend andere wonderen der natuur door duijzende vermeerderd, niet buijten zig zelfs gebragt worden en uijtroepen: O God, daar is bij U den Almagtigen Schepper niets te wonderlijk. Terwijle wij daardoor mogen leeren en meer en meer ons werk maken, door kundige voorstellen als proefondervindelijke bewijzen die ons al opleiden in alle zoo betamelijke als verpligtende natuurkennis, om te ontwharen, zoo veel der menschelijke vermogens bereiken konnen, de groote doeleindens van den grooten Schepper en dus met den diepsten eerbied daar aan denken. Egter zijn nog voor den mensch van rondsomme ondoorzigtbaare nevelen, die eens volmaaktelijk zullen opklaaren wanneer na dit leven een helderder dageraad zal verschijnen die, zoo mijn oprechten wensch zig mag vervullen, ons zal overbrengen bij hun die ons reeds lang of nog korteling zijn voorgegaan, in de tegenswoordigheid en eeuwige genieting van het volmaakste Licht. | |
[pagina 130]
| |
Middelburg, den 10 November 1790.Ter meerdere verlichting en bevestiging van het voorenstaande, zoo denke niet ongepast te sluijten met deze volgende vaarsjes: 'K zing uw grootheid, Groote God!
Die beneen, en in den hoogen,
Door oneindig alvermogen,
Alles schiept op uw Gebod,
Alles deed te voorschijn komen,
Uijt den chaos van het niet,
Al wat men alomme ziet,
Hemel, Aarde, Zee en Stroomen,
Engel, mensch, en vee en plant,
Zijn de werken uwer Hand.
2.
Welk een gloed, wat Majesteit,
Welk een vuur, wat licht, wat glanzen,
Zie ik 's nagts aan 's-Hemels transen,
Hemel welk een Heerlijkheid!
'K zie er duijzend Fakkels schijnen,
'K zie se met de zilvere Maan,
Jder op zijn loopkring staan,
'T akelig duijster doet verdwijnen,
Dus vertoond zig uwe magt,
In het holste van den nagt.
3.
Hef ik 't oog bij dag om hoog,
'K zie de son der wereld blinken,
'S morgens opgaan, 's avonds zinken,
Aan den ongemeeten boog.
'T sonlicht dat zoo veele jaaren,
Nimmer gods bevel vergat,
'T welk hij eens gegeven had,
Blijft zijn licht en gloed bewaaren,
Die 't met glansch en heerlijkheid,
Over deze aard verspreid.
4.
Zie ik naar de dunne lucht,
Aan 't gevleugeld heir gegeven,
'K zie daar op hun pennen zweeven,
Voogelen van alle vlugt.
'K hoor er duijzend orgelkeelen,
Die op eenen schellen toon,
Wildzang zingen wonderschoon,
Om ons oor en hart te streelen,
Pluijmgediert gij zaaijd wel niet
Nooit nogtans ontbreekt u iet.
| |
[pagina 131]
| |
5.
Zie ik dezen aardbol aan,
Slegts met dunne Lucht omvangen
Aan een enkel niet gehangen,
'K blijf als opgetoogen staan,
Heer, wat doet gij groote dingen!
Gij schikt elk saaijzoen van 't jaar,
Dag en nagt volgd op elkaar,
Naar uw eeuwige ordeningen,
Die zij nimmer overtreen,
En dus rollen de eeuwen heen.
6.
HEER! gij zijt oneindig groot!
Want gij houd 't Heelal in banden,
En gij heerst in alle Landen,
Over leven, over dood,
Over koningen en grooten,
Over al wat is en leefd,
Dat gij zijn, en aanzijn geeft,
Over duijzend wereld klooten,
Ja, gij zijt veel grooter dan,
Iemand ooit begrijpen kan.
Radermacher, Hr. Van Nieuwerkerk,
Middelburg, den 10 November 1790.
|
|