De Achttiende Eeuw. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Rina Knoeff
| |
De oratiesBoerhaave hield niet minder dan negen officiële redevoeringen. Dit was opmerkelijk vaak. Normaal gesproken werden oraties gehouden bij een beperkt aantal gelegenheden: bij het aanvaarden en neerleggen van het hoogleraarschap, bij het neerleggen van het ambt van rector magnificus en indien uitgenodigd als spreker bij een academische gedenkbijeen- | |
[pagina 113]
| |
komst - alle plechtige bijeenkomsten die niet vaak voorkomen in het leven van één man. Boerhaave, echter, had drie leerstoelen onder zijn hoede, namelijk die van de klinische geneeskunde, de botanie en de chemie. Daarnaast genoot hij nationale en internationale bekendheid en was hij tot tweemaal toe rector magnificus. Dit betekende dat Boerhaave met grote regelmaat de academische gemeenschap toesprak en dat we veranderingen in zijn onderzoeksprogramma op de voet kunnen volgen. Immers, zoals tegenwoordig een hoogleraar bij het aanvaarden van zijn leerstoel een rede uitspreekt waarin hij de toekomstige lijn van zijn onderzoek uiteen zet, zo kunnen we ook Boerhaaves oraties opvatten als weergaven van zijn natuurwetenschappelijke ideeën en idealen. Als we de oraties de revue laten passeren valt op dat Boerhaave veranderde van een jonge enthousiaste academicus in een bezadigde wetenschapper, een verandering die hij bij zichzelf overigens ook opmerkte. Tegelijkertijd, veranderden ook Boerhaaves opvattingen over de natuur. Boerhaave vond vooral dat hij in de loop der jaren veel voorzichtiger was geworden in zijn wetenschappelijke claim de natuur in haar volheid te kunnen kennen. In 1729, bij het neerleggen van zijn leeropdrachten in de chemie en botanie, zei hij Ik, wat mij betreft, ben mijzelf bewust van een enorme verandering wanneer ik het verleden vergelijk met mijn huidige geestesgesteldheid. U kunt mij onbezonnenheid verwijten - ik aarzel niet dit te onderkennen - als u zich de durf herinnert waarmee ik voordien steeds meer doelstellingen najoeg (...) Maar nu, hoe anders is de situatie.Ga naar voetnoot3In mijn verhandeling wil ik Boerhaaves eerste rede over Cicero's correcte interpretatie van Epicurus, alsook de begrafenisrede voor Bernhard Albinus achterwege laten.Ga naar voetnoot4 Zij zijn niet direct relevant voor Boerhaaves natuurwetenschappelijke programma. De overige oraties kunnen we indelen in drie fasen. De Oratio de commendando studio Hippocratico (1701) en Oratio de usu ratiocinii mechanici in medicina (1703) vormen samen de eerste fase. Zij laten een zelfverzekerde jonge academicus zien, wiens optimisme over de mogelijkheden van de nieuwe experimentele natuurwetenschap haast onbegrensd is. De tweede fase wordt gevormd door de oraties uit 1709, 1715 en 1718 - de Oratio qua repurgatae medicinae facilis asseritur simplicitas, Sermo academicus de comparando certo in physicis en Sermo academicus de chemia suos errores expurgante. In deze fase spreekt Boerhaave met meer scepsis over de eindeloze mogelijkheden van de natuurfilosofie. De laatste twee redes, de Sermo academicus quem habuit quum honesta missione impetrata botanicam et chemicam professionem publice poneret xxviii Aprilis 1729 en Sermo academicus de honore medici, servitute (1731), zijn meer beschouwend van aard. De oude Boerhaave kijkt terug op zijn wetenschappelijke carrière en geeft zijn visie op de toekomst. Vrijwel alle redevoeringen draaien om de vraag of en hoe een onderzoeker de ware natuur kan blootleggen. Indertijd kwam deze vraag terug in het werk van menig natuuronderzoeker. Bovendien was de zoektocht naar natuurwetenschappelijke waarheid sterk religieus getint.Ga naar voetnoot5 Een bekend voorbeeld is het werk van Isaac Newton dat bepaald werd door zijn ‘assumption of the unity of Truth’. Deze ‘assumption’ is door Betty Jo Teeter Dobbs als volgt samengevat: | |
[pagina 114]
| |
Newton's mind was equipped with a certain fundamental assumption, common to his age, from which his various lines of investigation flowed naturally: the assumption of the unity of Truth. True knowledge was all in some sense a knowledge of God; Truth was one, its unity guaranteed by the unity of God. Reason and revelation were not in conflict but were supplementaty. God's attributes were recorded int he written Word but were also directly reflected in the nature of nature. Natural philosophy thus had immediate theological meaning for Newton...Ga naar voetnoot6Ook door Hollandse natuuronderzoekers werd beargumenteerd dat Gods attributen niet alleen zijn vastgelegd in de bijbel maar ook in de schepping.Ga naar voetnoot7 Het belang van de schepping als Goddelijke openbaring mag niet worden onderschat. De Nederlandse geloofsbelijdenis, vastgesteld tijdens de synode van Dordrecht (1618-1619), noemt de schepping nog voor het Woord als middel waardoor God door de mens gekend kan worden.Ga naar voetnoot8 In die zin kan de natuuronderzoeker, tijdens zijn zoektocht naar ware kennis van de natuur, een geprivilegieerde blik werpen op het Goddelijke ontwerp van de wereld. Ook de calvinistische Boerhaave redeneerde zo. Hij beargumenteerde dat ‘ware natuur’ is gelegen in de eenvoud van de dingen - en met eenvoud doelde hij niet op simpelheid, maar op eenheid, ondeelbaarheid en perfectie. Volgens Boerhaave was God de absolute standaard van eenvoud, want zijn perfectie houdt noodzakelijkerwijs in dat hij één is en ondeelbaar. Dus door het bestuderen van de eenvoud van de door God geschapen natuur, kan de mens een glimp opvangen van de Goddelijke perfectie. Boerhaaves levenslange motto simplex veri sigillum, eenvoud is het kenmerk van het ware, geeft uitdrukking aan dit gevoelen.Ga naar voetnoot9 Luyendijk-Elshout en Kegel-Brinkgreve hebben in hun bespreking van Boerhaaves oraties geprobeerd Boerhaaves motto te traceren tot klassieke bronnen. Hoewel zij vergelijkbare uitdrukkingen hebben gevonden, hebben zij de exacte bewoording van het motto niet kunnen traceren.Ga naar voetnoot10 Het is ook mogelijk dat Boerhaave voor zijn motto werd geïnspireerd door Newtons eerste denkregel, gepubliceerd in de Principia, waarin Newton stelt dat ‘nature is pleased with simplicity, and affects not the pomp of superfluous causes’.Ga naar voetnoot11 In zijn manuscripten stelde Newton verder dat Truth is ever to be found in simplicity, & not in ye multiplicity & confusion of things (...) It is ye perfection of God's works that they are all done wth ye greatest simplicity. And therefore as they that would understand ye frame of the world must endeavour to reduce their knowledge to all possible simplicity.Ga naar voetnoot12Echter, er is een belangrijk onderscheid tussen wat Newton beargumenteerde in zijn manuscripten (die Boerhaave overigens onbekend waren) en Boerhaaves opvatting over de een- | |
[pagina 115]
| |
voud van de natuur. Beide natuuronderzoekers brachten naar voren dat de eenvoud van de natuur een weergave is van het Goddelijk ontwerp, maar zij verschilden van mening over de wijze waarop deze eenvoud gekend kan worden. Newton geloofde dat de eenvoud van de natuur gereflecteerd wordt in de eenvoud van een beperkt aantal natuurwetten. Boerhaave stelde daarentegen dat de eenvoud van de natuur is gelegen in de werking van de kleinste deeltjes van de natuur. Dus kan volgens Boerhaave de eenvoud van de natuur niet gevat worden in enkele algemeen geldende natuurwetten, maar moet de natuuronderzoeker nauwkeurig ieder afzonderlijk onderdeel van de natuur onderzoeken. Dus terwijl Newton de eenvoud van de natuur reduceerde tot de eenvoud van kennis daarover, legde Boerhaave (vooral later in zijn loopbaan) de eenvoud van de natuur in de natuur zelf en benadrukte hij daarbij het onvermogen van de mens de natuur volledig te doorgronden. Hoewel Boerhaave zijn studenten altijd voorhield dat de eenvoud van de natuur een openbaring is van Goddelijke waarheid, veranderden zijn opvattingen over hoe de natuur in elkaar steekt. Bovendien veranderde Boerhaave zijn onderzoeksplan naarmate zijn visie op de natuur veranderde. Deze verandering kunnen we vooral opmerken in de bovengenoemde eerste en tweede fase van zijn wetenschappelijke carrière. | |
Boerhaaves veranderende begrip van NatuurIn de oraties van 1701 en 1703 introduceerde Boerhaave een geneeskunde gebaseerd op de wetten van mechanica, hydrostatica en hydraulica. Weliswaar benadrukte hij in 1701 dat de werken van Hippocrates van het grootste belang zijn voor de geneeskundige praktijk, maar hij stelde ook dat de ideeën van Boyle, Borelli, Bellini, Malpighi, Pitcairne en anderen, cruciaal zijn voor het begrijpen van de natuurlijke structuur van het lichaam.Ga naar voetnoot13 Twee jaar later ging Boerhaave nog verder en verhief hij de mechanistische methode in de geneeskunde tot zijn ‘medisch credo’.Ga naar voetnoot14 Zijn oratie uit 1703 begint met een definitie van de mechanisten - diegenen die de krachten van natuurlijke lichamen mathematisch berekenen volgens de massa, vorm en snelheid van de deeltjes. Vervolgens stelde Boerhaave dat de bruikbaarheid van de mechanische methode in de natuurwetenschappen alle verwachtingen te boven gaat en dat het daarom onontbeerlijk is in de geneeskunde. Boerhaave hield zijn toehoorders voor dat: Het is zeker een wonderbaarlijke wetenschap, bijna bovenmenselijk in haar resultaten die alle verwachtingen te boven gaan. Want haar meest verfijnde en gecompliceerde ontdekkingen zijn gebaseerd op principes die zeker zijn, hoewel erg klein in aantal en algemeen bekend (...) Ik geloof dat ik uw verwachtingen vervuld zal hebben, alsook mijn eigen wensen, wanneer ik aangetoond heb in eenvoudige en duidelijke taal dat de mechanica in de geneeskunde het meest bruikbaar en absoluut noodzakelijk is.Ga naar voetnoot15In Boerhaaves vroege geneeskunde is het lichaam samengesteld uit vaste delen, waarvan de massa, de vorm en de stabiliteit bewegingen bepalen volgens de wetten van de mechanica. Met andere woorden, in Boerhaaves mechanistische geneeskunde is de structuur van het lichaam van cruciaal belang. Leven en beweging worden gewaarborgd door een gelijkmatige doorstroming van de humeuren door een gecompliceerd netwerk van vaten (vasa minora en | |
[pagina 116]
| |
vasa maiora). In Boerhaaves terminologie vormen de individuele delen van het lichaam mechanistische instrumenten die de individuele delen van het lichaam onderhouden en beweging continueren.Ga naar voetnoot16 Door historici wordt Boerhaaves oratie uit het jaar 1703 veelal gezien als zijn meest belangrijke rede waarin hij zijn natuurwetenschappelijke programma uiteen zet. Echter, Boerhaave veranderde vrij snel van mening over de ‘veelbelovende’ mechanistische natuurfilosofie. Boerhaaves mechanistische interpretatie van de natuur van het lichaam is zeer optimistisch over de toekomst van de medische wetenschap. Hij stelde dat ‘Als alle disciplines op deze manier bestudeerd zouden worden [sc. volgens de mechanistische methode] zullen we uiteindelijk een medische wetenschap tot onze beschikking hebben die betrouwbaar is, niet onderworpen aan fantasie, niet steeds veranderend, maar eeuwig.’Ga naar voetnoot17 En niet alleen de medische wetenschap zou kunnen profiteren van de mechanische methode. Boerhaave geloofde dat zodra de actieve kracht in het lichaam zou zijn ontdekt, de natuur van de dingen volledig zou kunnen worden blootgelegd, want, ‘het menselijk lichaam is in haar natuur hetzelfde als het gehele universum, dat nu voor onze blik geopend is.’Ga naar voetnoot18 In de zes jaar tussen Boerhaaves redevoering over het gebruik van de mechanistische methode en de oratie die hij hield bij het aanvaarden van zijn leerstoel in de botanie in 1709 werd Boerhaave veel voorzichtiger over de idee dat de mens volledig inzicht kan verkrijgen in de natuur van de dingen. In zijn rede over de eenvoud van zuivere geneeskunde beargumenteerde Boerhaave nog steeds dat de natuuronderzoeker de ware natuur kan waarnemen in de meest eenvoudige delen van de natuur, maar in tegenstelling tot eerdere oraties waarschuwde hij ook voor het gevaar een enkele waarneming te verheffen tot een algemeen geldende wetmatigheid. Vooral in de chemie en iatrochemie nam Boerhaave een wildgroei waar van algemene theorievorming gebaseerd op een enkel experiment. Hij stelde: Wanneer deze mensen [sc. de scheikundigen] substanties in contact brengen met andere substanties en ijverig de resultaten bestuderen, hebben zij inderdaad waardevolle ontdekkingen gedaan over de krachten van sommige van deze substanties, en over de manier waarop deze krachten werken (...) Echter, zodra zij probeerden deze ontdekkingen te maken tot beginpunt voor het vaststellen van wetten waaraan alle substanties zouden zijn onderworpen, hebben zij op een beschamende manier gedwaald. Want hoewel zij lof verdienen voor hun toewijding aan experimenten, zijn zij fout als zij de nauwe grenzen van her particuliere verlaten om snel over te gaan naar de immense ruimte van het algemene.Ga naar voetnoot19Dus de door Boerhaave bepleite eenvoud van de natuur had een belangrijke beperking. Juist de grote variëteit van eenvoudige deeltjes bracht hem tot het besef dat hij slechts inzicht had in een zeer beperkt onderdeel van de natuur als geheel. Na het neerleggen van zijn functie van rector magnificus in 1715 borduurde Boerhaave verder op het thema dat de natuuronderzoeker geen absolute zekerheid kan krijgen over de natuur van de dingen. Met afkeuring spreekt hij over de cartesianen die, zoals hij stelde, ‘bijna lijken te denken dat zij in staat zijn alleen door meditatie in hun eigen gedachten de manieren en middelen te vinden waarop het universum samenhangt en beweegt.’Ga naar voetnoot20 Hoewel | |
[pagina 117]
| |
hij ook al in 1703 stelde dat de eerste beginselen van het leven voor de mens verborgen zijn, beargumenteerde hij in 1715 met meer nadruk dat de claim deze beginselen te kunnen doorgronden, getuigt van grote arrogantie. Immers, als men de beginselen van de natuur zou kennen, zou men doordringen tot het Goddelijk ontwerp en sturing van de schepping. En de idee dat de mens zou kunnen opklimmen tot het goddelijke druiste in tegen de idee dat de natuuronderzoeker in de eerste plaats een nederige dienaar is van de natuur.Ga naar voetnoot21 Boerhaave vroeg zijn publiek in 1715: Ik wil nu aan een ieder vragen of hij dit alles verstaat. Of hij met zijn verstand begrijpt het immense ding dat het universum is (...) Wij zouden ons moeten schamen als we iemand vinden die zo veel zelfkennis ontbeert, die zo een gebrek aan bescheidenheid heeft, om dit op zich te nemen. Want dan zouden we ons in monsterlijke domheid richten op de goddelijke wijsheid zelf, en gelijk zijn aan de giganten in arrogante trots.Ga naar voetnoot22Het enige wat de natuurondezoeker kan waarnemen zijn de effecten van verborgen eerste oorzaken. Boerhaave gebruikte het voorbeeld van het atoom om zijn argumentatie kracht bij te zetten. Het universum, zo beargumenteerde hij, is al eeuwen onveranderd. Toch beweegt de natuur zich in een voortdurende cirkel waarin nieuwe lichamen ontstaan en anderen vergaan. Dit, aldus Boerhaave, is voldoende bewijs om aan te nemen dat de natuur is opgebouwd uit kleine, niet waarneembare bouwstenen, namelijk de atomen en elementen.Ga naar voetnoot23 Overigens is Boerhaaves argumentatie wellicht direct afkomstig uit de Bijbel. Tussen zijn aantekeningen van chemische experimenten in de Kirov collectie in St. Petersburg ligt een notitie in Boerhaaves handschrift met daarop de bekende tekst uit Prediker 3:20: ‘Zij gaan allen naar één plaats, zij zijn allen uit het stof, en zij keren allen weder tot het stof.’Ga naar voetnoot24 Ook in de oratie van 1731 zei Boerhaave: ‘Observeer de scheppingsdaad waardoor God het menselijk lichaam samenstelt uit onbeduidend stof, zoals uiteengezet is door de voortreffelijke professor die de leerstoel [sc. in de geneeskunde] zo succesvol bezet.’Ga naar voetnoot25 Wederom waarschuwde Boerhaave voor natuuronderzoekers die alle natuurlijke processen reduceren tot een enkel principe zoals bijvoorbeeld uitgebreidheid (cartesianen) of attractie en gravitatie (newtonianen). Niet langer bekeek hij de structuren van de wereld op macroniveau, maar verdiepte hij zich in de werking van individuele deeltjes (de bovengenoemde stofdeeltjes, atomen en elementen) en de latente krachten die de natuur vormgeven tot in de kleinste details - Boerhaave denkt hier aan de van oorsprong stoïsche kiemachtige bouwprincipes van de dingen (de spermatikoi logoi), aan een niet nader gespecificeerde levenskracht (vis vitae), en aan de cocktail van individuele krachten van cohesie, elasticiteit, aantrekking, afstoting, fermentatie, enzovoorts. Ter vergelijking, in zijn ge- | |
[pagina 118]
| |
neeskundige programma legde Boerhaave niet langer primair nadruk op de structuur van de vaten als waarborg voor leven en beweging, maar begon hij meer aandacht te schenken aan de humeuren zelf. Een stagnatie in de bloedcirculatie schreef hij bijvoorbeeld niet langer toe aan een versmalling van de vaten, maar veeleer aan bijvoorbeeld de stroperigheid van het bloed veroorzaakt door een verhoging van de lichaamstemperatuur. Met andere woorden, volgens Boerhaave zou de natuuronderzoeker zich moeten beperken tot de elementaire deeltjes en krachten eigen aan ieder afzonderlijk deel van de natuur, want de eenvoud van de natuur is te complex om gevat te worden in een enkele ‘eenvoudige’ natuurwet. Boerhaaves volgende oratie van 1718 illustreert bovengenoemde thematiek. Hij presenteerde de chemie als wetenschap bij uitstek waar algemene theorievorming grote schade had toegebracht aan de discipline. Juist vanwege deze beschadigingen leed de chemie onder een ernstig imagoprobleem. ‘Pseudo-chemici’ en ‘kwakzalvers’ hadden de wetenschap in diskrediet gebracht door ijdele speculatie, winstbejag en het produceren van ‘waardeloze’ amuletten en recepten.Ga naar voetnoot26 Boerhaave stoorde zich echter het meest aan het feit dat ze de Bijbel hadden gebruikt als een soort chemisch handboek met daarin onder andere het vermeende geheime recept om goud te maken. Hoe het ook zij, de grootste fout van de chemie was dat universele theorieën waren geformuleerd op basis van een klein aantal verschijnselen. Volgens Boerhaave is het onmogelijk dit ontkenen: Ongetwijfeld was de meest fundamentele van deze [sc. fouten] het volgende: steeds als mensen in de loop van hun experimenten een activiteit eigen aan deze of gene substantie ontdekten, namen zij aan dat deze natuurlijke kracht, bestaande in één individueel geval, een universeel fenomeen was.Ga naar voetnoot27Pas toen de universele theorieën werkelijk werden toegepast in de chemie werd duidelijk dat de theorieën niet universeel toepasbaar waren en dat ieder deel van de natuur op een geheel eigen wijze reageert. Dus: De chemie echter begon geestdriftig nieuwe resultaten, gebaseerd op eerdere ontdekkingen, aan te voeren, en dezelfde aanpak op andere substanties uit te proberen, en dezelfde substanties op verschillende manieren te onderzoeken. En toen werd duidelijk dat substanties zo anders waren, dat hun reacties zo van elkaar verschilden, dat als gevolg, de enorme hoeveelheid fenomenen zich niet liet onderwerpen aan een beperkt aantal voorbeelden.Ga naar voetnoot28Met andere woorden, ook in Boerhaaves pleidooi voor een zorgvuldige bestudering van individuele chemische reacties herkennen we zijn motto, simplex veri sigillum - de waarheid is gelegen in het eenvoudige en individuele en niet in een klein aantal universeel geldende natuurwetten. Boerhaaves redevoering over de chemie heeft een tweede betekenis die nauw samenhangt met zijn beeld van de natuur. In de loop der jaren was hij er namelijk van overtuigd geraakt dat niet de natuurkunde, maar de chemie het best geschikt is de natuur te onderzoeken. In navolging van Newton, die in de ‘Queries’ bij zijn Opticks van 1704 en 1706 veranderingen in | |
[pagina 119]
| |
de natuur onder andere toeschreef aan de krachten van elasticiteit, gravitatie, gisting enzovoorts, stelde Boerhaave dat de variëteit van de natuur wordt veroorzaakt door de individuele en latente krachten tussen de afzonderlijke meest eenvoudige deeltjes van de natuur. Net als Newton argumenteerde Boerhaave dat de chemie de beste methode biedt om de krachten tussen de deeltjes te onderzoeken. Sinds de zeventiende eeuw is het onderscheid tussen natuurkunde en chemie onduidelijk en onderwerp van veel discussie. In 1968 stelde de natuurkundige Mulliken dat chemists love molecules, and get to know them individually, in the same way that politicians love people.’ In contrast (...) ‘physicists are more concerned with fields of force and waves than with the individual personalities of the molecules or matter.Ga naar voetnoot29Hoewel dit een moderne karakterisering is en we niet kunnen spreken over moleculen in dezelfde zin als in de tijd van Boerhaave, helpt de definiëring om Boerhaaves onderscheid tussen chemie en natuurkunde te begrijpen. Net als Mulliken stelde Boerhaave dat de chemie, meer dan natuurkunde, de individuele krachten van substanties blootlegt, terwijl de natuurkunde (die in newtoniaanse zin gelijk is aan mechanica) zich meer bezig houdt met algemene theorieën.Ga naar voetnoot30 Zoals in de moderne chemie wordt gesteld dat voor een chemische reactie twee deeltjes nodig zijn, zo beargumenteerde Boerhaave dat krachten zichtbaar gemaakt kunnen worden door twee bestanddelen met elkaar te laten reageren. Dus niet de mechanistische filosofie, maar de chemie, zo stelde Boerhaave, overtreft alle andere disciplines in nuttigheid (...) In de natuurkunde kunnen we opgetogen zijn over deze gids, in de geneeskunde kunnen we alle mogelijke goeds [sc. van de chemie] verwachten. Het onderwijst hoogst betrouwbaar hoe de diepste geheimen onthuld kunnen worden, ingewikkeldheden ontrafeld, hoe verborgen krachten van substanties ontdekt, geïmiteerd, gestuurd, veranderd, toegepast en geperfectioneerd kunnen worden.Ga naar voetnoot31Om deze reden was het onvermijdelijk dat Boerhaaves voorkeur voor een meer vitalistische benadering van de natuur samenviel met een verschuiving in zijn onderzoeksprogramma naar de chemie als belangrijkste methode om de natuur te onderzoeken. Het is daarom niet voor niets dat Boerhaave in zijn zegel niet alleen het motto simplex veri sigillum voerde, maar ook het chemische symbool voor goud (een cirkel met een punt in het midden). Niet alleen duidt het op het belang van de chemie voor Boerhaaves werk, maar ook op het feit dat de chemie volgens hem klaarblijkelijk het beste in staat zou zijn de eenvoud van de natuur bloot te leggen. Immers, goud werd gezien als de meest eenvoudige en perfecte substantie in de natuur. | |
Natuur, godsdienst en moraalBoerhaaves laatste twee oraties waren meer beschouwend van aard. Wederom was natuur het thema van zijn redevoeringen, maar in plaats van de presentatie van een concreet onderzoeksprogramma, verbond Boerhaave de bestudering van de natuur expliciet aan gods- | |
[pagina 120]
| |
dienst en moraal. Vooral in zijn laatste oratie plaatste Boerhaave natuuronderzoek nadrukkelijk in de context van scheppingstheologie. Volgens Boerhaave kan de natuur niet bestudeerd worden los van haar Schepper en Zijn plan met de wereld. Integendeel, alles op aarde wordt geregeerd door de Schepper der natuur en alles gehoorzaamt Zijn bevelen.Ga naar voetnoot32 Vooral de natuuronderzoeker wordt zich door zijn werk bewust van de almacht van God. Volgens Boerhaave is het zo dat: mensen die deze zaken meer diepgaand bestudeerd hebben, hebben het nobele inzicht verkregen dat alle dingen zijn geschapen en worden gestuurd door één enkel Wezen, essentieel verschillend van de geschapen dingen, bestaand voor en boven en buiten hen; een Wezen die door één enkel bevel van de scheppende wijsheid het geheel en ieder afzonderlijk fenomeen daarin in het leven heeft geroepen en die regeert over het universum.Ga naar voetnoot33Volledig in lijn met het tweede artikel van de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin de Schepping wordt genoemd als eerste middel om God te kennen, maakt Boerhaave de bestudering van de Schepping een religieuze activiteit waardoor de afhankelijkheid van de mens aan God wordt bevestigd. Binnen de geschapen orde ruimde Boerhaave een aparte plaats in voor de mens. Wederom gebruikt Boerhaave de analogie van de cirkel om aan te tonen dat alle delen van het lichaam functioneren als deel van het geheel. Immers, zo stelde Boerhaave, de organen zijn niet afzonderlijk en op verschillende tijdstippen geschapen, maar in samenhang met elkaar en op hetzelfde moment. Om deze reden en in navolging van Hippocrates stelde hij dat niet één orgaan of lichaamsdeel belangrijker is dan het andere, want in hun functioneren zijn ze onderling afhankelijk. Het is waarschijnlijk dat Boerhaave het symbool van de cirkel heeft overgenomen uit de chemie. In beide disciplines staat het voor eenvoud en perfectie. In de chemie had het bovendien een religieuze betekenis - op macroniveau symboliseerde het de Schepper.Ga naar voetnoot34 Boerhaave heeft weliswaar nooit beweerd dat de mens (gesymboliseerd door een cirkel) gelijk is aan God, maar vanwege zijn mentale capaciteiten benadrukte hij in zijn redevoering de speciale plaats van de mens in de geschapen orde. En aangezien de gesteldheid van het lichaam volgens Boerhaave mede bepalend is voor het welbevinden van de geest, neemt de geneesheer onder de natuurwetenschappers een bevoorrechte plaats in.Ga naar voetnoot35 Immers door zijn werk kan de arts een beter inzicht krijgen in het ingenieuze ontwerp van het menselijke lichaam. De beeldspraak van de geneesheer als nederig dienaar van de natuur krijgt hierdoor een diepere betekenis. Niet alleen is hij dienstbaar aan het menselijke lichaam in gezondheid en ziekte, maar ook, en vooral, is hij dienstbaar aan God die het geschapen heeft. En dit alles, zo redeneerde Boerhaave, maakt van de arts een moreel beter mens. Ook in de botanie legde Boerhaave een expliciet verband tussen moraliteit en natuuronderzoek. Hij stelde het volgende: De bestudering van planten is een nagenoeg natuurlijk genoegen voor de mens - in het bijzonder wanneer hij zich verdiept in hun [sc. van de planten] ontwikkeling en leven, hun krachten en hoe die te cultiveren (...) Het simpele feit dat deze vreugde zo ingenieus is, vervreemd het verstand van de | |
[pagina 121]
| |
plantenliefhebber van misleidende ptaktijken, ttekt hem weg van hebzucht, verleid hem met de charme van zuivere en onvervalste waarheid...Ga naar voetnoot36Vervolgens beargumenteerde Boerhaave dat: de bestudering van de natuur (...) vormt en cteëert gewoontes en morele eigenschappen die opgemerkt en bewondetd zijn in onze vooraanstaande plantkundigen door diegenen die hen goed kennen. Ik kan stellen op basis van de beste autoriteit en opinie dat een onverstoorbare kalmte woont in hun harten, en een leven dat geen bedrog kent.Ga naar voetnoot37Boerhaaves idee van de grootheid van de Schepping ten opzichte van de nederigheid van de natuuronderzoeker had directe gevolgen voor de manier waarop de natuur bestudeerd diende te worden. Keer op keer benadrukte Boerhaave dat de onderzoeker niet moet proberen de natuur te doorgronden via het verstand, maar dat hij moet observeren. Op die manier wordt het Goddelijke ontwerp van de schepping aan hem geopenbaard. De waarheid wordt als het ware op zijn verstand geprojecteerd en hij loopt niet het gevaar een fictieve natuur te creëren op basis van verstandelijk redeneren. Boerhaave neemt hier vooral stelling tegen de cartesianen die uitgaande van een beperkt aantal algemene eerste beginselen de gehele natuur wilden verklaren.Ga naar voetnoot38 Al in 1701 beargumenteerde Boerhaave dat de onderzoeker een ‘passieve’ houding moet innemen, een positie waarin hij accepteert, vertelt en noteert wat hij ziet. Alleen zo is hij in staat de natuur werkelijk waar te nemen. Vooringenomen ideeën daarentegen verblinden de onderzoeker en leveren misleidende resultaten op. Gedurende zijn gehele academische carrière stelde Boerhaave de werkwijze van Hippocrates tot voorbeeld.Ga naar voetnoot39 Al in 1701 stelde Boerhaave dat: hij [nooit verzon] wat hij niet feitelijk had geobserveerd; dat hij nooit verzaakte op te merken wat er viel te observeren; dat hij nooit de waarheid verdraaide wanneer hij de werken van natuur beschreef.Ga naar voetnoot40En in de laatste oratie van 1731 redeneerde Boerhaave dat iedere natuuronderzoeker, en in het bijzonder de dokter, het voorbeeld van Hippocrates zou moeten volgen want alleen zo kan hij leren de natuur te observeren ‘zoals een bediende de orders van zijn meesteres opvolgt’.Ga naar voetnoot41 De natuuronderzoeker dient de resultaten van zijn onderzoek vervolgens weer te geven met dezelfde eenvoud als de eenvoud van de natuur die aan hem is onthuld. | |
[pagina 122]
| |
Aan het begin van zijn academische carrière stelde Boerhaave de beoefenaren van de geometrie, die hij bombardeerde tot ‘hoeders van de waarheid’, tot voorbeeld. Zij zouden het beste in staat zijn de eenvoud van de natuur te representeren. In 1703 schetste Boerhaave het beeld van de geneeskundestudent die zijn studie aan zou moeten vangen met het bestuderen van onder andere eenvoudige geometrische vormen en mechanismen. Pas daarna, als hij de ware natuur kan onderscheiden van misleidende verschijnselen zou hij kunnen doorgaan met de meer ingewikkelde hydraulica en hydrostatica. Pas daarna is hij klaar om de anatomische structuur van het lichaam te begrijpen. In stilte werpt hij [sc. de geneeskundestudent] zijn oog, gescherpt door het licht van de geometrie, op ontlede lijken, op lichamen van levende dieren die geopend zijn. Terstond observeert hij de structuur, vorm, vastheid, begin en einde, de verbindingen, de windingen, flexibiliteit, en elasticiteit van de vaten. Opgewonden door dit wonderlijke zicht zal hij snel de fenomenen die hij observeert verbinden aan de mechanica - de kennis waarmee hij zijn krachten al heeft versterkt - en hij ontdekt de verborgen capaciteiten van deze delen.Ga naar voetnoot42 In de loop der jaren echter raakte de mechanistische methode meer naar de achtergrond en benadrukte Boerhaave de chemie als de beste methode om door te dringen tot de kleinste deeltjes en krachtjes in de natuur. In zijn laatste oratie van 1731 schetste Boerhaave wederom het medische curriculum. Opvallend is dat Boerhaave de chemie nu ziet als een basiswetenschap voor de geneeskunde. Noemde hij het chemische experiment in 1703 slechts zijdelings, in 1731 neemt de chemie een centrale plaats in. Boerhaave beval zijn studenten om de algemene wetten van de natuur te leren van de wiskundigen die de algemene eigenschappen van substanties verklaren, en de krachten die uit deze eigenschappen voortkomen, in de bewoordingen van de mechanische, hydrostatische en hydraulische wetenschap. Daarna moet u de afzonderlijke faculteiten eigen aan iedere afzonderlijke substantie leren kennen; deze worden gedemonstreerd op een manier die zowel ingenieus al bewerkelijk is door natuurkundige en chemische experimenten.Ga naar voetnoot43Wederom zien we dat Boerhaaves mechanistische natuurbeeld naar de achtergrond is verschoven en dat plaats is ingeruimd voor de individuele eigenschappen die volgens hem bepalend zijn voor de werking van de natuur. Niettemin deed Boerhaaves veranderende natuurbeeld iets af aan de manier waarop de natuur bestudeerd diende te worden. Zowel zijn overzichtelijke mechanistische natuur als ook de ondoorgrondelijke chemische natuur van de late Boerhaave roepen op tot nederigheid en eerbied voor de Schepper. Boerhaaves levenslange pleidooi voor experiment en observatie was een direct gevolg van Boerhaaves scepsis ten aanzien van de ratio en de assumptie dat de mens door de rede de natuur zou kunnen doorgronden. Boerhaaves religieuze definitie van de natuur liet niet toe dat de mens op eigen houtje zou kunnen komen tot ware kennis. Als dienaar van de natuur is hij afhankelijk van wat aan hem geopenbaard wordt. Daarom past de natuuronderzoeker slechts nederigheid en eerbied voor de natuur en haar Schepper. |
|