| |
Signalementen
De eeuw van de aap
In XVIII. New Perspectives on the Eighteenth Century verscheen onlangs een geïllustreerd artikel van de hand van Miriam Claude Meijer, onder de titel ‘The century of the Orangutan’ [XVIII. vol. i, no. 1 (Spring 2004), 62-78]. Hierin overheerst het Nederlandse materiaal: although the Dutch today perceive their eighteenth century as one of decline after their Golden Age, it was ‘a century of the orangutan’ and a Dutch one at that' - aldus de openingszin. Bij de redactie was XVIII nog niet bekend, en we menen dan ook een nieuw lid in de familie te mogen verwelkomen. Voor belangstellenden: het tijdschrift (ISSN: 1544-9009) wordt ‘tenminste eenmaal per jaar’ uitgegeven door de Southeastern American Society for Eighteenth-Century Studies. Een abonnement kost u $30. Het redactieadres van onze collega's is: Department of Foreign Languages and Literatures, Auburn University, AL 36849, USA.
| |
De muze en Janus
Op 24 september heeft Bert Paasman, ook actief als dixhuitiémist, afscheid genomen als Universitair Hoofddocent Nederlandse Letterkunde en Bijzonder Hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Cultuur- en Literatuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. De titel van zijn afscheidscollege was: De muze buitengaats.
Op 6 oktober verscheen: Carin Gaemers, m.m.v. Marian Langenbach, Nalatenschap als toekomst. De Fundaties van de Vrijvrouwe van Renswoude 1754-1810 (Zutphen: Walburg Pers) ISBN 90.5730.307.8, 304 pp., prijs: 29,50 euro.
Tweehonderdvijftig jaar geleden werd voor het eerst een prijsvraag uitgeschreven door het Legatum Stolpianum. Ter gelegenheid hiervan publiceerde de Leidse universiteitsbibliotheek een boek onder redactie van James Jakob Fehr: Legatum Stolpianum. History and archives of the Leiden prize competitions in natural theology and moral philosophy, 1754-2004. Hierin is bovendien de inventaris van het Legatum Stolpianum en een lijst van prijsvragen en deelnemers opgenomen. De laatste prijs werd overigens toegekend aan Jos Kole voor zijn studie Moral autonomy and Christian faith.
In de reeks ‘Publications of the American association for Netherlandic studies verscheen als vijftiende deel de bundel Janus at the millennium: perspectives on time in the culture of the Netherlands, onder redactie van Thomas F. Shannon en Johan P. Snapper (Dallas e.a.: University Press of America, 2004). Hierin schreef Jan Noordegraaf het artikel ‘A matter of time: Dutch philosophy of language in the eighteenth century’ (pp. 211-225). Noordegraaf behandelt onder andere het werk van de Amsterdammer Lamert ten Kate Hermansz., en toont aan dat de Nederlandse verlichte linguistiek zich niet voegde bij de grammaire raisonnée, maar een empirisch-socia- | |
| |
le koers volgde met als doel de moedertaal te verheffen tot het niveau van het Latijn en het Grieks.
| |
Muziek in de stad
‘Muziek in de stad’ is de titel van het volgende symposium van de Werkgroep Achttiende Eeuw, dat op zaterdag 22 januari 2005 zal worden gehouden in Lier, België, in samenwerking met de stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans. We citeren u uit het persbericht: ‘Terwijl in de muziekwetenschappen lange tijd de studie van het muziekwerk, als een autonoom, losstaand gegeven, centraal stond, groeit thans de behoefte aan contextualisering. De vraag verschuift dan naar de plaats van de muziek in een concreet samenlevingsverband. In deze benadering van het muzikale fenomeen, waarbij musicologen en historici een vruchtbare dialoog aangaan, verschijnt de stedelijke ruimte als een geprivilegieerd studieobject. Al blijft het een open vraag of er iets bestaat als een specifiek “stedelijke” muziek, valt het niet te betwisten dat de relaties tussen de stad en de muziek van een bijzondere aard zijn. Zowel wat de intensiteit als de variëteit van de muziekbeoefening betreft, onderscheidt de stad zich van het platteland.
De achttiende eeuw is ook voor het muziekleven van bijzondere betekenis. Van een door kerk en adel gepatroneerde kunst verwierf de muziek geleidelijk een publieke status, wat gepaard ging met een groeiende commercialisering en een professionalisering van het muzikale beroep. In deze dynamiek waren het de steden die een sleutelrol speelden.
Omwille van hun uitgesproken ‘stedelijke’ geschiedenis nodigen de Nederlanden, als weinig andere regio's in Europa, uit tot een stadshistorische benadering van de muziek. Op het symposium behandelen vijf sprekers uit België en Nederland verschillende aspecten van het achttiende-eeuwse stedelijke muziekleven in Noord en Zuid. Leden van de onderwijsgroep Oude Muziek van de Academie voor Muziek, Woord en Dans zorgen voor de muzikale inbreng.’
Voor meer inlichtingen: Koen Buyens, Populierendreef 57, 2800 Mechelen, e-mail: kbuyens@vub. ac.be, of bij het secretariaat van de Werkgroep, p/a Anna de Haas, Singel 24-2, 1015 AA Amsterdam, e-mail: hjschoo@csi.com.
| |
Woord en landschap tentoongesteld
Hoewel de tentoonstelling zich niet specifiek op onze eeuw richt, melden we u dat van 23 oktober tot en met 20 januari het museum Meermanno in Den Haag de tentoonstelling ‘Het Woord is Boek geworden’ verzorgt. De tentoonstelling wordt gehouden ter gelegenheid van de verschijning van de nieuwe bijbelvertaling op 27 oktober en bestrijkt de Bijbel als boek van de zesde eeuw tot nu. De tentoonstelling is chronologisch opgezet, dus u kunt eenvoudig de achttiende eeuw vinden. De gerenommeerde collectie van het Meermanno staat garant voor een fraaie verzameling boeken.
De verbeelding van het Nederlandse landschap rond 1800 kunt u van 23 oktober tot en met 16 januari bewonderen in Teylers museum in Haarlem. De tentoonstelling, die de titel ‘Landschap van verlangen’ draagt, toont ruim tachtig tekeningen en schilderijen van kunstenaars als Wybrand Hendriks (1744-1831), Johannes Christiaan Schotel (1787-1838), Andreas Schelfhout (1787-1870) en Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862). Bovendien verschijnt naar aanleiding van de tentoonstelling een wetenschappelijke bestandscatalogus: L. Schwartz, The Dutch drawings in the Teyler museum IV Artists born between 1740 and 1800 (Haarlem, Ghent, Doornspijk, 2004). Toegang tot de tentoonstelling aan het Spaarne in Haarlem kost u €5,50. Meer informatie kunt u vinden op http://www.teylersmuseum.nl/.
| |
Natuurwetenschap en leesgedrag
Martinus Houttuyn (1720-1798), een in Hoorn geboren medicus, publiceerde in de tweede helft van de achttiende eeuw een groot aantal zoölogische werken, zowel origineel als vertaald. Zijn opus magnus is het anonieme Natuurlyke historie of uitvoerige beschryving der dieren, planten en mineraalen, volgens het samenstel van den heer Linnaeus, in Amsterdam in achttien delen verschenen bij Houttuyns neef Frans tussen 1761 en 1773. Over Houttuyn en zijn werk verscheen in de reeks ‘Zoologische verhandelingen’ van het nationaal natuurhistorisch museum een bijdrage van M. Boeseman en W. de Ligny. In Martinus Houttuyn (1720-1798) and his contributions to the natural sciences, with emphasis on zoology treffen we niet alleen veel bio- en bibliografsiche informatie over Houttuyn aan, maar ook een aantal fraaie gekleurde illustraties en een facsimile van de veilingcatalogus uit 1787 van Houttuyns kabinet. Hoewel dit 349e deel van de Zoologische verhandelingen haast bezwijkt onder de erin gepresenteerde informatie, is het door zijn uitgebreidheid een aanrader voor wie zich in deze materie interesseert. In het volgende nummer van De Achttiende Eeuw, waarin bijdragen
| |
| |
staan uit het natuursymposium van de werkgroep, vinden liefhebbers meer van hun gading.
Het proefschrift van Jeroen Blaak, getiteld Geletterde levens: dagelijks lezen en schrijven in de vroegmoderne tijd in Nederland 1624-1770 behandelt het leesgedrag van Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat doet hij aan de hand van de egodocumenten van de inmiddels beroemde Haagse schoolmeester David Beck, de artistocraat Pieter Teding van Berkhout, het journaal dat de Amsterdammer Jan de Boer bijhield in het midden van de achttiende eeuw en het ‘rekenboek van de ziel’ van Jacoba van Thiel. De bronnen voor het onderzoek van Blaak zijn weliswaar niet alle even nieuw, maar door ze op een rij te zetten toont de promotus zijn lezers een prachtig palet aan leesgedrag in de vroegmoderne tijd.
| |
Jong talent
Vijftien jaar geleden nam Robert Darnton binnen ISECS het initiatief tot het zogenaamde East-West Seminar, een jaarlijkse bijeenkomst van (jonge) wetenschappers van beide zijden van het gevallen IJzeren Gordijn. Inmiddels heeft onze internationale koepelorganisatie al weer enkele jaren geleden deze bijeenkomsten omgedoopt tot Young Scholars seminar / Séminaire International des Jeunes Dix-Huitiémistes. Hoewel nog steeds de internationale contacten voorop staan, is nu ook de ‘nachwuchs’ van het wetenschapsgebied een belangrijk doel van de seminars. Nadat het seminar een paar jaar enigszins in de anonimiteit verdween (een Italiaanse sessie werd afgelast, en één jaargang werd opgenomen in het congres te Los Angeles in 2003), bliezen onlangs Hans-Jürgen Lüsebrink en Andres Kristol deze traditie nieuw leven in met een vijfdaagse bijeenkomst in Basel. De dertien geselecteerde deelnemers, afkomstig uit Rusland, Hongarije, Finland, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada en Nederland, discussieerden er over het thema ‘Multiculturalism and multilingualism in the Age of Enlightenment’. De bijdragen zullen over enkele maanden gebundeld worden onder redactie van Alain Sandrier en Ursula Haskins. Naar verluidt zal het Italiaanse genootschap van achttiende-eeuwwetenschappers volgend jaar de organisatie op zich nemen.
| |
Belle van Zuylen
Nog een congres! Van 6 tot en met 9 april 2005 vindt in het Academiegebouw van de Universiteit Utrecht en in Slot Zuylen het congres ‘Belle de Zuylen / Isabelle de Charriere: Education & Creation’ plaats. De aanleiding hiervoor is de bicentenaire van de dood van Isabelle de Charrière, die op 27 december 1805 in Zwitserland overleed. De organisatie is in handen van het Genootschap Belle van Zuylen, in samenwerking met de Universiteit Utrecht. Het Genootschap leverde eerder al haar bijdrage aan de herleving van de belangstelling voor Charrière met een uitgebreide bibliografie (http://www.etcl.nl/ charriere/), en door de publicatie - in samenwerking met de Zwitserse en Franse zustergenootschappen - van de jaarlijkse Lettre de Zuylen et du Pontet, die ook een bibliografie bevat van recentelijk verschenen studies.
Het genootschap hoopt met dit congres een aanzet te geven tot verder vergelijkend onderzoek. Tegelijkertijd hoopt de organisatie de bekendheid van Belle van Zuylen onder het brede publiek te vergroten. Het congres zal worden geopend met de oratie van Monique Moser-Verrey (Université Laval au Québec) die van april tot en met juni de Belle-van-Zuylen-wisselleerstoel zal bezetten. Daarnaast zijn er onder andere sessies over de thema's Belle van Zuylen als opvoedster en schrijfster, over de plaats van Belle van Zuylen in de literatuurgeschiedenis, over de pedagogische contacten tussen Zwitserland en de Republiek en over Belle van Zuylen
| |
| |
vanuit 21e-eeuws petspectief. Meer informatie bij Suzan van Dijk: Suzan.vanDijk@let.uu.nl, of kijk op http://www.let.uu.nl/bellevanzuylen/.
Overigens verscheen recentelijk in de Revue d'histoire littéraire de la France een artikel over Belle van Zuylen, waarin pas ontdekt materiaal over haar wordt gepresenteerd. Het artikel, getiteld ‘Belle de Zuylen/ Isabelle de Charrière et le comte de Dönhoff. Deux lettres inédites’, werd geschreven door Kees van Strien en Madeleine van Strien-Chardonneau uit Leiden. Naast een uitgebreide inleiding zijn ook de originele brieven, gevonden in het archief Van Hardenbroek in het Utrechts gemeentearchief, opgenomen. Los van de biografische waarde van beide brieven, is het ontdekte materiaal voor Belle-onderzoekers van belang omdat ze de eerste tekenen bevatten van haar schrijverstalent. We laten mejuffrouw Van Zuylen tot slot zelf even aan het woord:
‘Ah! D... que je suis malheureuse! Mon choix pouvoit flatter le plus grand orguëil, ma tendresse auroit satisfait l'amour le plus delicat, et le plus tendre; et tout cela tombe sur un homme qui n'en peut sentir le prix, qui en est indigne par son inconstance, et son libertinage. Si vous m'aviés aimé autre fois...’
| |
Ingezonden brief
In de rubriek ‘signalementen’ van de aflevering 2003-02 van De Achttiende Eeuw werd ingegaan op de publicatie van de laatste twee Cahiers van het Studiecentrum 18e-eeuwse letterkunde. Joost Kloek zond de redactie een reactie op de in het signalement gegeven constatering dat de kleine omvang van het cahier gerelateerd zou zijn aan het feit dat van een ‘omvangrijke, laat staan hoogstaande, Nederlandstalige literaire productie geen sprake is in de Oostenrijkse Nederlanden’:
‘Het schijnt de rapporteur niet bekend te zijn dat in 1975 het zesde deel, over de achttiende eeuw, van de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden werd gepubliceerd. Het stuk over het Zuiden, niet minder dan de helft van het boek, was van de hand van Smeyers (met medewerking van E. de Bock). Het was de eerste literatuurgeschiedenis waarin het Zuiden niet werd voorgesteld als een literair onderontwikkeld gebied, waaraan slechts pour acquit de conscience een paar obligate bladzijden moesten worden gewijd. Hier werd - op basis van een indrukwekkende speurtocht in bibliotheken en archieven - minutieus een omvangrijke literaire cultuur in kaart werd gebracht die weliswaar niet voldeed aan de normen van een canoniserende literatuurgeschiedschrijving, maar die hecht was ingebed in het sociale leven in de Zuidelijke Nederlanden en die daarmee uiterst vitaal kon blijven. Er was dus, anders dan de rapporteur meent te mogen stellen, juist een overweldigende literaire productie, maar met een andere functie en deels voor een ander publiek dan de canonieke letterkunde. Voor dit buitengesloten segment van het literaire leven heeft Smeyers indertijd de ogen van de vakgenoten geopend en alleen al daarom was zijn werk een mijlpaal in de geschiedenis van de Neerlandistiek.
De canonieke literatuur was trouwens - ook dat toonde Smeyers aan - niet helemaal afwezig. Met name het Voltairiaanse toneel vond een warm onthaal, zij het dan veelal in populaire bewerkingen. De gangbare voorstelling als zou het Nederlandstalige Zuiden zich in een cultureel isolement hebben opgesloten, was daarmee ook achterhaald.
Een bezwaar dat tegen Smeyers stuk kon worden ingebracht, was dat het in hoge mate documentair was, dat er geen grote lijnen werden getrokken, en dat het daardoor met zijn 250 dicht bedrukte bladzijden volstrekt ongeschikt was voor een inleidende kennismaking. Smeyers zelfheeft dit tekort ook gevoeld en een aanral jaren later schreef hij alsnog een beknopte synthese in H. Hasquin (red.), Oostenrijks België 1713-1794 (Brussel 1987) p. 301-346. Het is voor de Neerlandici in het bijzonder maar toch ook voor de overige in de achttiende eeuw geïnteresseerden een heugelijk feit dat de inmiddels hoogbejaarde auteur een herziene versie hiervan nu afzonderlijk heeft laten verschijnen.
Het kan de redactie toch niet onbekend zijn dat de wetenschappelijke belangstelling voor de 18e eeuw in België veel geringer is dan in Nederland en dat dat in al heel hoge mate geldt voor de Neerlandistiek. In de universitaire curricula Nederlands is het een periode die simpelweg wordt overgeslagen. De zeer schaarse licenciaatsverhandelingen gaan over de paar bekende namen, nieuwe wegen worden niet ingeslagen. Onder de zittende docenten is er niemand die zich gemotiveerd heeft betoond om de fakkel over te nemen van de veteranen Smeyers en Langvik-Johannessen. Juist voor De Achttiende Eeuw had het verschijnen van Smeyers' bescheiden synthese een goede aanleiding kunnen zijn om ook dat eens te signaleren.’
Joost Kloek
|
|