Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Het ‘huwelyks mintafereel’, een leerdicht van Claude Quillet (1602-1661) in de achttiende eeuwIn 1722 vermeldde de lijst van nieuw verschenen geschriften, voorkomend in het januarinummer van de welbekende Boekzael Der Geleerde Werelt,Ga naar eindnoot1Ga naar voetnoot* de publicatie van een door Pieter Le ClercqGa naar eindnoot2 vervaardigd didaktisch gedicht. Het ging onder de titel Huwelyks MintafereelGa naar eindnoot3 en vormde een bewerking van de toen bijna zeventig jaar oude Callipaedia, opgesteld door de Franse arts en geestelijke Claude Quillet.Ga naar eindnoot4 Het Mintafereel was fraai gedrukt, er hoorden enkele aantrekkelijke gravures van Jakob FolkemaGa naar eindnoot5 bij en vooraanstaande poëten hadden lofdichten en prentuitleggingen voor het werk gemaakt.Ga naar eindnoot6 Ook was Pieter Le Clercq als vertaler geen debutant.Ga naar eindnoot7 Men zou dus mogen zeggen dat de Amsterdamse uitgever Gerard onder de Linden die het Huwelijks Mintafereel de wereld in stuurde, wel enige moeite had gedaan om zich bij deze onderneming van een veilig succes te verzekeren. Het is daarom opmerkelijk dat de Boekzaal, een blad dat bij Onder de Linden zelf verscheen, het publiek geen bespreking van dit mooie boek veschafte.Ga naar eindnoot8 Werd de behandelde stof daarvoor te delicaat gevonden? Er zijn aanwijzingen dat dit het geval was. ‘Wyk, al wie... // Hier voedsel voor uw ontucht zoekt te visschen’, roept David van Hoogstraten in een drempeldicht de lezers toe. Quillets Callipaedia, waarvan Le Clercq een Nederlandse versie presenteerde, bezat op dat moment inderdaad een omstreden reputatie. De geboorte van het werk van de Fransman was, lang te voren, reeds met een politiek incident gepaard gegaan. De eerste, in 1655 te Leiden gedrukte editie ervan,Ga naar eindnoot9 behelsde een belediging aan het adres van Mazarin. Een verzoening volgde echter vlug en het jaar daarna droeg Quillet een vermeerderde uitgave van zijn Latijnse leerdicht op aan dezelfde kardinaal.Ga naar eindnoot10 Enkele decenniën na de dood van de auteur gaf het geschrift aanleiding tot een andersoortige controverse: er ontstond meningsverschil over de welvoeglijkheid van het werk, over Quillets behandeling van het thema hoe men zich van een schoon nageslacht kan ver- | |
[pagina 52]
| |
zekeren. Moet men Adrien Baillet geloven, dan achtten eerbare lieden de Callipaedia verwerpelijk, aangezien het boek, naast enige wellicht aantrekkelijke passages, onaanvaardbare beschrijvingen van de menselijke voortplanting behelsde.Ga naar eindnoot11 In de tweede editie van zijn DictionnaireGa naar eindnoot12 kwam Pierre Bayle krachtig tegen deze veroordeling op. Hij bestreed dat Quillet sterk beïnvloed zou zijn geweest door de onzedelijk geachte Petronius en wees tegelijkertijd op een andere afhankelijkheid, namelijk die van Lucretius. Anders dan Baillet oordeelde Bayle dat de voortplanting in de Callipaedia ‘bien naïvement’ was behandeld. Zo stonden de meningen aan het begin van de achttiende eeuw tegenover elkaar. Het positieve oordeel van Bayle werd dikwijls herdrukt, maar ook negatieve opinies, bijvoorbeeld het gevoelen van Nicéron,Ga naar eindnoot13 werden nog vaak naar voren gebracht. Met de articulatie van deze pro's en contra's ging in de eeuw van de Verlichting een reeks heruitgaven van Quillets leerdicht gepaard, eerst nog in het Latijn - een Londense editie uit 1708Ga naar eindnoot14 en een Parijse uit het jaar daarnaGa naar eindnoot15 - later in vertalingen. Uit het genoemde tijdperk zijn drie Franse overzettingen bekendGa naar eindnoot16 en evenveel in de Engelse taal.Ga naar eindnoot17 De oudste Franse versie dateert uit 1749. In het Engels kon de Callipaedia echter reeds in 1710 gelezen worden. Vermeldenswaard is dat de diverse Engelse vertalingen gedurende de achttiende eeuw te zamen minstens twaalf edities hebben beleefd.Ga naar eindnoot18 Zo gaf Quillets leerdicht dat sedert 1656 geen drukpers meer had gezien, in die periode blijk van een onvermoede levenskracht. Vanaf 1722 manifesteerde deze zich ook in Le Clercqs Huwelyks Mintafereel. Een volledige weergave van de Callipaedia heeft Le Clercq zijn landgenoten niet verschaft. Zijn Mintafereel is een op enkele plaatsen gewijzigde en ook bekorte versie van het Latijnse gedicht en behoort dus als een bewerking te worden beschouwd. Ter oriëntatie nu eerst een summiere kenschetsing van het origineel. Quillet beoogde, getuige de ondertitel van zijn werk, de lezers te leren, hoe ze een schoon kroost konden hebben. In het eerste boek der Callipaedia koos hij daartoe de gedachte tot vertrekpunt dat een schone lichaamsbouw der ouders een voorwaarde vormt voor een schoon nageslacht, om vervolgens uiteen te zetten aan welke - vooral lichamelijke - eisen echtgenoten zouden moeten voldoen. In boek twee wordt behandeld, hoe en op welke tijdstippen huwelijkspartners het best hun echtelijke plichten kunnen vervullen. Astrologische adviezen spelen hierbij een grote rol. Speciale aandacht wordt geschonken aan maatregelen die men moet nemen om zonen te verwekken. Boek drie is gewijd aan hoe een zwangere vrouw zich moet gedragen om haar vrucht veilig ter wereld te brengen, alsook aan de verzorging van de jonggeborene. Nadrukkelijk verklaart Quillet zich schatplichtig aan Gassendi, de wijsgeer die de natuurfilosofie van Epicurus | |
[pagina 53]
| |
en Lucretius tot nieuw leven had gewekt. Het laatste boek van de Callipaedia gaat over de opvoeding van jongens. Aan de vorming van meisjes schenkt Quillet minder aandacht, al erkent hij de ontwikkelbaarheid van de vrouwelijke natuur, ook in intellectuele zin.Ga naar eindnoot18a Naar zijn plaats in de literaire traditie beoordeeld, vertoont de Callipaedia zekere overeenkomsten met antieke leerdichten. In zijn opdracht aan Mazarin waagde de auteur het zijn geschrift te vergelijken met Vergilius' Georgica. Inderdaad is de Callipaedia evenals dit meesterwerk een vierdelige compositie in dactylische hexameters, beginnend met een vergelijkbare propositio. Op Vergiliaanse wijze roept Quillet geregeld de hulp van de goden in. Naast dit antiquiserende kenmerk vertoont de Callipaedia nog een rijkdom aan mythologische vertelsels waardoor de didactische stof, zoals in de Georgica, in een bovennatuurlijke samenhang wordt opgetild. Zoals bij Vergilius de stand der sterren bepalend is voor succesvol werk op de akkers, beheerst bij Quillet de constellaire situatie het werk van de menselijke voortplanting. Een onderscheid is het fictieve karakter van de adressaat in Vergilius' leerdichtGa naar eindnoot19: Quillet richt zich tot échte ouders. Op dit punt lijkt de Callipaedia meer op Lucretius' De rerum natura.Ga naar eindnoot20
Le Clercq handhaafde het uitgesproken didactisch karakter van zijn Latijnse voorbeeld.Ga naar eindnoot21 Onder zijn handen veranderde Quillets vierluik echter in een triptiek met een uitgesproken Nederlands coloriet. Die andere ordening van de stof bracht tevens een reductie van de inhoud. Typisch Franse of niet meer actuele passages als een toespraak tot Lodewijk XIV verdwenen, maar ook schrapte Le Clercq bijna heel Quillets vierde boek over de opvoeding. In zijn ‘Tot den leezer’ beloofde hij over laatstgenoemd onderwerp een eigen driedelig leerdicht te schrijven, als de hemel hem tenminste ooit vergunde ‘een leven te leiden daar wat minder moeite aan vast is.’ Dat werk is er niet gekomen, wat de hemel ook verder mag hebben beschikt. Geslaagd is de vernederlandsing die Le Clercq de Callipaedia liet ondergaan. ‘Saturnus springt uit het duin’ en ‘snelle Narresleden’ stuiven over de toegevroren Amstel. Ten aanzien van de ‘maat en den klank’ van zijn alexandrijnen streefde de bewerker naar een klassicistische nauwkeurigheid. Boileau noemde hij ‘de verstandigste en keurlykste Dichter’ die hij kende.Ga naar eindnoot22 Dat de Callipaedia in 1722 werd gepresenteerd in een toilet à la mode is op de acceptatie van dit oude werk door een achttiende-eeuws publiek zeker van invloed geweest.Ga naar eindnoot23 Wie de geïntendeerde lezers van zijn bewerking waren, waarom hij passages van de Callipaedia geëlimineerd of gewijzigd had en hoe hij over enige opinies van Quillet dacht, zette Le Clercq uiteen in een belangrijk ‘Tot den leezer’. Het leerdicht was uitsluitend bestemd voor ge- | |
[pagina 54]
| |
huwden, verklaarde hij. Kwam het onder het oog van ‘jonger lieden’, dan was dat zijn schuld niet: een geneeskundig werk kon ook in handen van niet-medici geraken. Nu was hij zelf geen arts en - hij gaf het toe - gehuwd was hij ook nog niet. Maar wat gaf dat? Het onderwerp van het Mintafereel kon niet onrespectabel zijn, als een Cats en een Van Beverwyck er zich ook mee hadden beziggehouden. Men beluistert hier onmiskenbaar een defensieve toon in Le Clercqs uiteenzetting. Wat zeventig jaar eerder in het Latijn zonder excuus was gepubliceerd, had anno 1722 in het Nederlands rechtvaardigende woorden nodig. Feit is dat de bewerker zelf de Callipaedia ook niet voor honderd procent accepteerde. De scherpe afkeuring waarop hij Quillets voorzichtige suggestie onthaalde om het huwelijk, mochten godsdienstige instituties zich daar niet tegen verzetten, tot een wat minder officiële instelling te maken, is daar een teken van. De Fransman had oog voor de gevaren die een verbintenis tussen een rijke vrouw die haar goede jaren achter de rug heeft en een jonge man plegen te vergezellen. Laat de mensen op hun echte voorkeur afgaan, zegt hij, en neem het contractuele aspect van het huwelijk weg. Dan zorgt de natuur er wel voor dat dergelijke ongezonde combinaties wegblijven.Ga naar eindnoot24 Die opvatting achtte Le Clercq met alle rechtsgeleerden ‘schadelyk en verderflyk voor de samenleving’ en verwerpelijk voor ‘yder die slechts by zyne zinnen is’.Ga naar eindnoot25 Niet zonder reden nam hij het woord ‘Huwelyks’ in de titel van zijn bewerking op. Een en ander wil zeggen dat Le Clercq de Callipaedia ontdeed van een opvallende stellingname. Zeer denigrerend liet hij zich in zijn voorwoord uit over het waarheidsgehalte van de omvangrijke astrologische component van de Callipaedia.Ga naar eindnoot25a Zonder zich af te vragen, of er misschien enig verband bestond tussen Quillets wijsbegeerte en al die astrologie, verklaarde hij niet te geloven in deze ‘beuzelingen’, zomin als hij werkelijkheidswaarde toe kon kennen aan daarmee verbonden mythologische personages als de maagd Astraea.Ga naar eindnoot25b Waarom dergelijke elementen dan toch gehandhaafd? ‘Op het herhaalt verzoek van goede vrienden,’ zei Le Clercq. Die vonden met name de duiding van de dierenriemtekens zo mooi ‘dat zy het oordeelden jammer te zyn dat zy niet waar was.’ Schoonheidseffect hielp hier inhoudelijke onjuistheden verdragen. Hebben dus esthetische behoeften een rol gespeeld bij de omzetting van Callipaedia in Mintafereel,Ga naar eindnoot26 ten aanzien van het mythologische bestanddeel van laatstgenoemd gedicht moet nog aan iets anders worden gedacht. Dergelijke antieke verhalen, waaraan toen uiteraard niemand meer een letterlijk geloof hechtte, genoten, naar door Jean-Pierre Guicciardi onlangs is betoogd,Ga naar eindnoot27 in de achttiende eeuw nog net genoeg culturele autoriteit om het ontbreken van echte kennis en de onzekerheid waarin de biowetenschappen zo vaak verkeerden, soms voor een moment te excuseren en, bij wijze van spreken, aan het oog te onttrekken. | |
[pagina 55]
| |
Evenals ten aanzien van de astrologie demonstreerde de bewerker op strikt medisch vlak eigen inzichten. Zo achtte hij Quillets opvatting ‘dat het bloedt in de Lever gemaakt wordt’ een te corrigeren dwaling der antieken.Ga naar eindnoot28 ‘Zotternyen’, zo koud als het ‘ys van Nova-Zembla’, noemde hij in zijn voorwoord Quillets idee dat het functioneren van organen in juist de rechterzijde van het mannelijk en vrouwelijk lichaam de geboorte van mannelijk kroost ten gevolge had. Die passages liet Le Clercq weg.Ga naar eindnoot29 De ermee samenhangende opvatting dat de baarmoeder een rechter en een linker compartiment zou bevatten, een halve eeuw eerder reeds door De Graaf van de hand gewezen,Ga naar eindnoot30 nam hij in het gedicht echter klakkeloos over. En tegenover het denkbeeld dat rechts de jongetjes en links de meisjes zouden groeien, stelde de bewerker zich op een voorzichtig neutraal standpunt,Ga naar eindnoot31 een nogal lauwe reactie na dat Novazemblisch ijs van het voorwoord. Gezegd moet worden dat Le Clercqs medische verbeteringen van de tekst een wisselvallige indruk maken.Ga naar eindnoot32 De natuurfilosofische onderbouwing van Quillets gedicht liet de bewerker heel bewust onveranderd. In zijn ‘Tot den leezer’ verantwoordde hij dat expliciet ten aanzien van één opinie die in de Callipaedia uitgebreid behandeld wordt, namelijk de in de zeventiende en achttiende eeuw wijd verbreide opvatting dat de voorstellingen die een zwangere vrouw in zich opnam, lieflijke of griezelige, van invloed zouden zijn op haar vrucht.Ga naar eindnoot33 Le Clercq die zelf aan dit zogenaamde ‘verzien’ geloof hechtte,Ga naar eindnoot34 ontleende zijn voorbeeld aan de mythe van Philyra die de centaur Cheiron baarde en ook het verhaal over de blanke Chariclea, dochter van een morin.Ga naar eindnoot35 Ter verklaring bediende hij zich conform Quillet van ‘de beginselen der Natuurkunde van Epikuur’. Waarom? Niet om dat ik niets beters uit de schriften der nieuwe Filosofen zoude hebben konnen bybrengen, maar om dat ik oordeelde dat die verandering onnodig ware, dewyl in een Dichtstuk die nette uitlegging en verklaring der oorzaaken niet vereischt wierdt, indien slechts het uitwerksel onbetwistbaar zy. Ik heb echter Lucretius nagezien, om deeze stelling, ze zy hoe ze zy, voor den onervarensten Leezer verstaanbaar te maaken.Ga naar eindnoot36Men zou dit een bedenkelijke pedagogie kunnen noemen en zeker toonde Le Clercq zich hierin geen waardig navolger van Quillet, voor wie het epicurisme heilige waarheid was geweest. Conform de Callipaedia zong de bewerker zijn lezers in Boek II nu voor, hoe ‘evenbeelden’ van de dingen - Lucretius' ‘simulacra’ - de appel van het oog van de zwangere raken. ‘Evenbeelden’ van iets schoons of lieflijks bestaan uit ronde deeltjes die het oog aangenaam beroeren, nare of schrikaanjagende zijn hoekig en scherp: zij bezeren het oog. De aangename, respectievelijk onaangename impressies delen zich mee aan de geest die als een beek door de | |
[pagina 56]
| |
hersens vloeit en ook de baarmoeder bereikt, waar zij ‘Het groeiend wicht (...) kneedt door onweêrstaanbre krachten’.Ga naar eindnoot37 Vervolgens lijkt het belangrijk na te gaan, of Le Clercq zich als dichter van het Mintafereel bij de behandeling van de sexualiteit, of van de erotiek in ruimere zin, enige vrijheid ten opzichte van zijn voorbeeld heeft gegund. Nu hechtte de bewerker aan originaliteit een bijzondere betekenis: men hoefde niets nieuws te zeggen, het volstond dat wat voorheen was gedacht en beweerd, ‘op eene leevendige, natuurlyke, en nieuwe wyze’ werd uitgedrukt.Ga naar eindnoot38 Gezien deze mening was een verbreding van Quillets functionalistische visie op de verhouding van man en vrouw, op bijslaap en lustbeleving, van Le Clercq eigenlijk niet te verwachten. En inderdaad: als de hunkerende jongeling op zijn eerste huwelijksavond gemaand wordt het betreden van ‘Cypris worstelperk’ nog wat uit te stellen, is dat niet omdat de ‘kindsche vrees’ van zijn echtgenote met een voorzichtiger benadering gediend zou zijn, maar omdat dit beter is voor de teeltkansen.Ga naar eindnoot39 De vrouw mag in het huwelijk ‘door lieffelyke lonken, // En aangenaam gestreel’ haar echtgenoot in vuur en vlam zetten, maar laat ze voorkomen dat ze het ‘lyf te hevig roert’, want dan gaat het zaad verloren.Ga naar eindnoot40 De man dient zijn vrouw en zichzelf door ‘kussen, strooken, streelen’ op te winden, doch niet, omdat dit misschien wel een aangenaam gevoel geeft, maar omdat er geen goed kroost komt, wanneer de ziel van een der ouders niet bij het werk betrokken is.Ga naar eindnoot41 Dat ziet men aan intellectuelen die ‘zoonen log van geest, en lomp van leên’ verwekken, aangezien zij in bed aan hun boeken blijven denken.Ga naar eindnoot42 Eigenlijk is de sexualiteit iets onedels. ‘Wyk, wyk nu Zuiverheid’, heet het, als Venus op de eerste huwelijksavond verschijntGa naar eindnoot43 en zodra de conceptie heeft plaatsgevonden, mag ‘Vrouw Venus geilen naam’ niet meer gehoord worden en moet het uit zijn met het ‘geil gewoel’ dat immers een miskraam kan veroorzaken.Ga naar eindnoot44 Getrouw volgt Le Clercq in dit alles de Callipaedia. Zomin als Quillet toont hij zich aan het slot van Boek II bereid coïtushoudingen te beschrijven: dat ‘nachtgeheim’ moet verborgen blijven. Niet echter voor hen die Latijn kennen: voor hen ontsteekt Le Clercq in een driekwart pagina lange voetnoot een helder licht.Ga naar eindnoot45 Geciteerde versregels van Ovidius, Horatius en Lucretius behelzen informatie over diverse paarposities.Ga naar eindnoot45a In hun Nederlandstalige context ontvangt de bijslaap een andere appreciatie dan in het gedicht. De coïtus heet hier ‘die genoeghlyke oeffening’, een positieve beoordeling van sexuele lust als iets goeds op zichzelf. Deze waardering is echter niet vrij van een giechelende ondertoon, waar Horatius met een knipoog een formidabel ‘liefhebber’ wordt genoemd.Ga naar eindnoot46 De in dit tekstverband volmaakt overbodige mededeling dat de jezuïet Thomas SánchezGa naar eindnoot47 de benadering van achteren als ‘quaad en onnatuurlyk’ had veroordeeld, | |
[pagina 57]
| |
voegt nog een nieuw element toe: de aangename prikkel die uitgaat van een verboden vrucht. Zo verruimt Le Clercqs voetnoot weliswaar voor een ogenblik de eenzijdigheid van het sexuele functionalisme in de Callipaedia, maar moet gezegd worden dat die toevoeging nogal laboreert aan innerlijke tegenstrijdigheid. Dit laatste is niet het geval met een door Le Clercq bedachte inlassing in de tekst van het gedicht zelf die de ideale huwelijkspartner afschildert als een volmaakte kameraad, een ‘reisgenoot, die u volstrekt behaagt’.Ga naar eindnoot48 Even doemt hier het beeld op van een vollediger menselijke verhouding tussen echtgenoten. Daarmee behoort deze passage, naast de genoemde voetnoot, tot de schaarse momenten waarop het Mintafereel zich niet geheel conformeert aan Quillets visie op erotiek en sexualiteit.
De voorlichting die Le Clercq met zijn leerdicht het publiek verschafte, behelsde een aantal praktische adviezen, zoals de wenken van de Callipaedia soms met een moralistische inslag, maar was er niet op gericht deskundige hulp van bijvoorbeeld arts of vroedvrouw voor de lezers overbodig te maken. Sterk benadrukt het Mintafereel de verantwoordelijkheid van potentiële ouders. Is men een lelijkerd als Thersites mankepoot, laat men zich dan niet voortplanten, want men zou ‘zyn stadt en vaderlandt’ vervullen met ‘onaardig kroost’,Ga naar eindnoot49 een nationalistisch argument dat ook in militaire zin geëxponeerd wordt: zwakkelingen kunnen de staat niet redden met het zwaard.Ga naar eindnoot50 Gezien het belang dat gehecht wordt aan de militaire kracht van de staat, is het begrijpelijk dat de niet procreatieve homofilie als een ‘hatelyken brandt en averechtsche drift’ wordt verdoemd.Ga naar eindnoot51 Fundamenteel voor Quillet en Le Clercq is voorts de erfelijkheidsgedachte: ‘Het kroost gelykt den stam’.Ga naar eindnoot52 Naar epicurische opvatting worden een mannelijk en een vrouwelijk semen onderscheiden, waaruit door samensmelting de vrucht ontstaat.Ga naar eindnoot53 Beide vochten kunnen, aangezien ze het ganse lichaam doorstromen, ziekten opdoen die zich in de vrucht openbaren.Ga naar eindnoot54 Deze gedachte voert tot teeltkeuze, tot selectie. Het ware verstandig dat ‘alleen Gezonde mensen... op de echte sponden [zouden] treên’.Ga naar eindnoot55 Onder de praecepta van deze ‘Teelkunst’ figureert verder een afkeuring van huwelijken tussen oud en jong. Immers: ‘Het jonge zaadt... is strydig met het oud’.Ga naar eindnoot56 Geldzucht, het ‘ydel gout’ mogen bij de keuze van een huwelijkspartner geen rol spelen, een moralistische stellingname.Ga naar eindnoot57 Meisjes moeten twaalf jaar of ouder zijn alvorens te trouwen; een jongen is zo ver, als ‘de eerste wol aan zyne kin’ verschijnt.Ga naar eindnoot58 Uitvoerig wordt geëxpliceerd, waarom een samenleving in de vroege ochtend veel kans biedt op een gelukkige conceptie.Ga naar eindnoot59 Daarbij voegt zich de idee dat de lente bij uitstek het jaargetijde is ‘om aardig kroost te teelen’.Ga naar eindnoot60 Opvallend door zijn traditionele inslag | |
[pagina 58]
| |
is een krachtig pleidooi tegen het hebben van gemeenschap, als de vrouw menstrueert.Ga naar eindnoot61
Een belangrijke wending ondergaat het Mintafereel tegen het einde van Boek II. Daar wordt, na enige anatomische voorlichting,Ga naar eindnoot62 aangekondigd dat het nu verder zal gaan over de ‘kunst... hoe men zoonen // Kan teelen’.Ga naar eindnoot63 Zo versmalt zich de problematiek van Callipaedia en Mintafereel: kinderkweek verengt zich tot zonenteelt. Want zonen zijn meer waard dan dochters. Traditioneel zijn zij ‘de steun der stammen’, ‘zij bewaaken... de vaderlyke daken’.Ga naar eindnoot64 Toegegeven: een dochter is meer dan ‘a thing of beauty’, meer dan een scheppingsgril van vrouwe natuur.Ga naar eindnoot65 Zwaarder weegt echter dat een ‘Waereldvorst’ die de kunst verstaat zonen te verwekken, ‘nooit erfgenaam [zal] ontbeeren’.Ga naar eindnoot66 Het gaat dus om het doorgeven van erfbare zaken als macht, positie, bezit. Dat maakte het in de tijd van Quillet belangrijk zonen te hebben en in de achttiende eeuw was dat, gezien het Mintafereel en een werk als L'Art de faire des garçonsGa naar eindnoot67 van Procope-Couteaux, niet anders. Om zonen te verkrijgen dienen echtelieden hun bloed te verwarmen door goed te eten en wat wijn te drinken. Uit het bloed komt het zaad en is dit betrekkelijk warm dan wordt er een jongetje verwekt, aangezien vaststaat dat ‘een man meer warmte heeft en gloedt, // Dan eene vrouw’,Ga naar eindnoot68 legt Le Clercq uit. Hierin volgde hij Quillet, evenals in de raad dat de vrouw niet al te veel wijn tot zich moet nemen,Ga naar eindnoot69 of ‘ongematigd [moet] kussen’.Ga naar eindnoot70 Le Clercq achtte Quillets praecepta om mannelijk kroost te telen ‘mogelyk niet ongerymd’.Ga naar eindnoot71 Hoogst onzinnig vond hij echter de door de Fransman gevolgde Hippocratische theorie over de bevoorrechting van de rechter testikel: het afsnoeren van de linker zou mannelijk kroost garanderen. Dit tekstgedeelte liet Le Clercq weg.Ga naar eindnoot72 Merkwaardig is dat Procope-Couteaux in 1748 in een veel moderner boek deze oude opvatting handhaafde.Ga naar eindnoot73
Betreffende de voorzorgen die een zwangere vrouw moet nemen om haar vrucht voor beschadiging te vrijwaren, volgde Le Clercq op een enkel punt na Quillets ideeën. Globaal gesproken geldt hetzelfde voor de passages over kinderverzorging en opvoeding in het Mintafereel. Veel van de desbetreffende raadgevingen kon het publiek echter ook vinden in oudere werken als Van Beverwycks Schat Der Gesontheyt en Cats' Houwelick.Ga naar eindnoot74 Dit kenmerk van het Mintafereel voert tenslotte tot de vraag, waaraan dit gedicht zijn succes te danken mag hebben gehad. Want het was bepaald geen winkeldochter. Van de in 1722 reeds in twee oplagen gedrukte tekst verschenen in 1752 en 1771 nieuwe edities.Ga naar eindnoot75 LuïsciusGa naar eindnoot76 en Sybrand FeitamaGa naar eindnoot77 prezen het werk, terwijl de campagne van WeyermanGa naar eindnoot78 tegen ‘de geile Dichter’ van het Huwelyks | |
[pagina *11]
| |
1. Titelprent bij het Huwelyks Mintafereel.
| |
[pagina *12]
| |
2. Prent bij het Eerste Boek van het Huwelyks Mintafereel.
| |
[pagina *13]
| |
3. Prent bij het Tweede Boek van het Huwelyks Mintafereel.
| |
[pagina *14]
| |
4. Prent bij het Derde Boek van het Huwelyks Mintafereel.
| |
[pagina 59]
| |
Mintafereel er een aanwijzing voor vormt dat het boek een zekere bekendheid genoot. Waardoor zou dit succes veroorzaakt kunnen zijn? Niet door de nieuwheid van de erin vervatte informatie. Enigszins misschien door enkele sensuele regels, waarin 'blanke borsten' uit een 'ryke keurs' springen. De belangrijkste oorzaak die tevens de cumulatie van achttiende-eeuwse vertalingen in het Engels en Frans zou kunnen verklaren, lijkt echter een andere te zijn. Men was uitgekeken op vaak herdrukte voorlichtingswerken uit een vorige periode. Na of naast dergelijke geschriften bestond er behoefte aan een meer poëtische, galante benadering. Toen Quillets zeventiende-eeuwse schepping in de moderne talen verscheen, beantwoordde dit werk aan de behoefte van lezers die er in de Latijnse versie geen toegang toe hadden. Dit publiek onderging de bekoring van een ongekende benadering van de sexualiteit, namelijk die in de dichterlijke sfeer van mooie mythologische verhalen. Lancelin de Laval die de Callipaedia in 1774 vertaalde, omschreef deze sensatie als volgt: ‘La sécheresse des préceptes disparoît sous le coloris du pinceau poëtique’.Ga naar eindnoot79 Dat is een bijzonder compliment. Want hoe kan er zinvoller over huwelijk en liefde worden gesproken dan in de taal van de dichters.
J.J.V.M. de Vet | |
[pagina 65]
| |
Summary
| |
[pagina 66]
| |
Much of the advice given in Mintafereel is found as well in older works of e.g. Van Beverwyck and Cats. Hence the great success of Quillet's work in the 18th century cannot be explained by the information it offered. As Lancelin de Laval testified in 1774, it was the poetic way in which these instructions were offered that was appreciated by the public. They must have been people who could not read the Callipaedia in Latin, but who were admitted to it by the Dutch, English and French translations of the 18th century. |
|