[2010/2]
Beste lezers,
In de brief waarmee Bas Groes en Patrick Bassant enkele auteurs uitnodigden om een tekst te schrijven voor een aflevering van DW B over Terra recognita verwezen ze naar de gefascineerde blik die de jonge Joseph Conrad wierp op een kaart van Afrika, in 1868: ‘Hij legde zijn vinger op een lege plek, die voor hem het onopgeloste mysterie van het continent vertegenwoordigde, en zei: “Daar wil ik heen.’ Maar de lege ruimte die zijn verbeelding had geprikkeld was twintig jaar later grotendeels ingevuld met namen van plaatsen, bergen, rivieren, en grenzen. Honderdvijftig jaar later valt er weinig “echte”, materiële ruimte meer te ontdekken, te verkennen, of te veroveren.’
Die verzuchting riep meteen een citaat van Maurice Gilliams bij me op, uit zijn prachtroman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936): ‘Alles schijnt hier maagdelijk, onbetreden en pas voor ons geschapen; alleen in zo'n wereld kunnen wij tot rust komen. Eens zal ook dit gebied veroverd en ontgonnen zijn en niets, maar letterlijk geen geheim plekje zal er meer overblijven om het knagen in ons hart te stillen.’
Er zijn ontsnappingsroutes. In zijn lezing ‘Des espaces autres’ (1967) heeft Michel Foucault het over heterotopische plekken die niet alleen in de imaginaire ruimte, maar ook in de werkelijkheid bestaan: de sauna, hoerenkasten, kerkhoven, musea, vakantiedorpen, de gevangenis, theater en cinema, schepen, bibliotheken... Ze functioneren als tegenruimtes, waar die ervaringen heersen die we in het ‘normale’ bestaan naar ons onderbewustzijn verbannen: verboden seks, extreme kunst, misdaad, lijden en dood.
Lees dit nummer: zowel de reeds verdwenen ruimtes van Gilliams als de marginale ruimtes van Foucault bestaan slechts bij de gratie van wie erover schrijft of tekent, en van wie die teksten en tekeningen met zijn verbeelding bespeelt.
Hugo Bousset