Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 153
(2008)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Jos Joosten & J.H. de Roder
| |
[pagina 16]
| |
het beroep van Schriftsteller immers suggereert, al zou Hitler zelf hier wel eens heel anders over hebben kunnen gedacht. Een overweging die wellicht gespeeld kan hebben, was dat voor de werkloze en ongeschoolde Hitler het beroep van schrijver een door de autoriteiten niet te controleren, maar niettemin respectabele professie vertegenwoordigde, die hoe dan ook met enig aanzien verbonden was. Werd hier misschien (ook) een beroep gedaan op het charisma van het schrijverschap? Ligt hier de overeenkomst met andere dictators van uiteenlopende snit die zich ook als schrijver of dichter wilden manifesteren? Er mag niet worden uitgesloten dat Hitler dit beroep gewoon opgaf om geen slapende honden wakker te maken, want de keerzijde van het charisma van het schrijverschap was natuurlijk de onmaatschappelijkheid, de ongevaarlijkheid ervan in de ogen van het politieke establishment. Het zou immers nog een kleine tien jaar duren voordat hij de absolute macht naar zich toe zou trekken. Maar helemaal zonder symbolisch aanzien was het beroep schrijver natuurlijk niet. Hitler noemde zichzelf niet zonder reden zo - mag men aannemen. Hij gaf immers niet op als bakkersknecht, schilder of huisschilder zijn brood te verdienen. In welke mate beroepsmatig aanzien wel degelijk speelt, blijkt allicht uit het feit dat Bertolt Brecht Hitler in hekeldichten typeerde als de Anstreicher: de ‘schilder’, maar dan toch vooral van deuren en kozijnen. Die beroepsgerelateerde metafoor wordt zelfs dragend in ‘Das Lied vom Anstreicher Hitler’: Der Anstreicher Hitler
Hatte bis auf Farbe nichts studiert
Und als man ihn nun eben ranließ
Da hat er alles angeschmiert.
Ganz Deutschland hat er angeschmiert.
Door Brecht werd Hitler nadrukkelijk als ongeschoold neergezet, onder ironische verwijzing naar zijn zogenaamde kunstenaarschap. Het wijst er misschien op dat Hitlers keuze voor juist het beroep van Schriftsteller geen toevallige was. | |
[pagina 17]
| |
Een prototypische auteur was Hitler in elk geval niet. Al waren er dan plannen voor een vervolg op Mein Kampf, hij heeft toch vooral veel gesproken. Bekend zijn de eindeloze alleenspraken die een manisch karakter hadden en waarvan een indruk wordt gegeven in de gepubliceerde tafelgesprekken, de Monologe im Führerhauptquartier en natuurlijk de talloze toespraken. Van het geschreven woord was Hitler dus niet of nauwelijks, van het gesproken woord des te meer - een gave overigens waarvan hijzelf de ontdekking in Mein Kampf breed uitmeet en waarmee hij zich dus niet onderscheidt van de gemiddelde moderne politicus, want diens publicaties rechtvaardigen evenmin de kwalificatie ‘schrijver’ (een veelzeggende uitzondering vormt wellicht Churchill, en dat niet alleen vanwege die overigens curieuze toekenning van de Nobelprijs voor de Literatuur voor een geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog). Hitler onderscheidt zich weer wel van de Wouter Bossen en Jan Peter Balkenendes, om slechts enkele recente voorbeelden te noemen, in het grote belang dat hij toekende aan de literatuur en de poëzie. Maar het behartigen van dat belang besteedde hij als het ware uit, en wel aan de naziopvoeder Baldur von Schirach. Tijdens de Neurenbergse processen werd Baldur von Schirach (1907-1974) veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf, niet in de laatste plaats vanwege indoctrinatie van de jeugd, maar vooral natuurlijk omdat hij na 1940 als Gauleiter en Reichsstatthalter van Wenen verantwoordelijk was voor de deportatie van honderdvijfentachtigduizend joden (hoe meer men over Von Schirach leest, hoe opmerkelijker zijn relatief lichte straf). Na zijn vrijlating zou hij zijn memoires publiceren: Ich glaubte an Hitler (1967). Deze titel mag een understatement heten, want er zijn weinig nazi's onvermoeibaarder geweest dan hij, vooral als jeugdige leider van de Hitlerjugend. Uniformen, vlaggen, marsen, kampvuren en natuurlijk liederen, die door Von Schirach werden geschreven, waaronder het lijflied dat elke Hitlerjunge kende en moeilijk anders kan worden gelezen dan als voorbereiding op de toekomstige rol, bij voorkeur in de Waffen-SS: Uns're Fahne flattert uns voran.
In die Zukunft ziehn wir Mann für Mann.
Wir marschieren für Hitler durch Nacht und durch Not
mit der Fahne der Jugend für Freiheit und Brot.
Uns're Fahne flattert uns voran.
Uns're Fahne ist die neue Zeit.
Und die Fahne führt uns in die Ewigkeit!
Ja, die Fahne ist mehr als der Tod!Ga naar eind3.
En toch: er was meer, want er moest niet alleen worden gemarcheerd, ook de letteren moesten worden gediend. In Von Schirachs Revolution der Erziehung (1938) kunnen we lezen dat hij boeken indeelt in drie categorieën: 1) boeken die we herlezen, 2) boeken die we nooit meer | |
[pagina 18]
| |
herlezen, en 3) boeken waarvan we hopen dat ook anderen ze nooit meer zullen herlezen. Zouden we niet van de boekverbrandingen weten en de vlucht van talloze schrijvers uit Duitsland, om nog maar te zwijgen van de moorden, dan zouden we om deze absurde categorisering hartelijk kunnen lachen. Tot de eerste categorie rekent Von Schirach overigens zijn lievelingsboek: Goethes Faust, dat slechts werd geëvenaard door Beethovens Negende Symfonie. Later zou hij Goethe in de bloemlezing Goethe an uns (1942) als dé antisemitische en nationalistische Duitse dichter aller dichters presenteren. Maar nog belangrijker was het in goede banen leiden van de toekomstige productie van jeugdliteratuur. Wie op de hoogte is van de Spaanse burgeroorlog kon toch niet meer met goed fatsoen de verhalen over Winnetou en Old Shatterhand lezen? En is er wel sprake van een vraag wanneer men moet kiezen tussen het Duitse boek en de Amerikaanse ‘sensatiefilm’, waarin de gruwelijke moorden van de indiaanse scalpenjagers geschilderd worden en de o zo heldhaftige cowboys die met elke hoefslag van hun paard evenzovele meisjesharten breken, om nog maar te zwijgen van het gevaar van de negermuziek (een opmerkelijke overeenkomst overigens met het antiamerikanisme van cultuurpessimisten als Huizinga, een overeenkomst die duidelijk maakt dat idealen als die van Von Schirach niet uitsluitend tot het nationaalsocialistische gedachtegoed moeten worden gerekend)? Een besef van een scherp onderscheid tussen kunst en kitsch, daartoe moesten de toekomstige schrijvers worden opgevoed. Von Schirach zelf gaf, althans in zijn gedichten, het goede voorbeeld in het vermijden van de kitsch die de producten van de zogenaamde Dichterlinge zozeer kenmerkte. Zijn bundel Die Fahne der Verfolgten (1933) geeft een idee van wat we ons bij nationaalsocialistische poëzie moeten voorstellen. In tegenstelling tot zijn liederen, die vooral optimistisch en toekomstgericht zijn, laat zijn poëzie ook een achterwaartse blik toe, en dan met name op de grote schande van de Eerste Wereldoorlog. Wat in dit verband vooral opvalt zijn de veelvuldige verwijzingen naar motieven uit het Nieuwe Testament, zoals in het opmerkelijke ‘Golgatha’: Golgatha
Deutschland, Du warst der Heiland dieser Welt,
und wer Dich ansah, ahnte Deinen Sinn:
Dass Gott uns Grössres gab als nur Gewinn
und Geld.
Nun hat die Welt ein Kreuz für Dich gemacht
und singt zu Deiner heil'gen Agonie
den grossen Chor der Neunten Symphonie
und lacht.
| |
[pagina 19]
| |
Beethoven misbruikt, zoveel is duidelijk. Met de wederopstanding van Duitsland zou ook dat veranderen. Zoals in de hele bundel wordt ook hier slechts indirect naar de joden verwezen. Maar we herkennen in die Welt en Gewinn und Geld wat Hitler jaren later, in zijn rede tot de Rijksdag van 30 januari 1939, het internationale Finanzjudentum zou noemen, oorzaak immers van de Eerste Wereldoorlog. Bij talloze gelegenheden liet Von Schirach dit soort poëzie klinken en de reikwijdte ervan, met het massapubliek dat hij wist te bereiken, kan niet worden onderschat (alleen Hitler overtrof hem in populariteit).Ga naar eind4. We kunnen moeilijk anders dan de conclusie trekken dat de poëzie die Von Schirach voor ogen stond en ook daadwerkelijk zelf schreef en bloemleesde (zoals in Das Lied der Getreuen uit 1938), de weg plaveide naar Auschwitz. Ook zij is een factor geweest, of men nu de universaliteit of de uniciteit van Auschwitz wil verdedigen. In de poëzie waren de joden al uit Duitsland verwijderd. Het duo Von Schirach-Hitler blijkt in elk geval een ijkpunt voor wie gefascineerd is door het verschijnsel van de dictator-schrijver en -dichter. Al noemde hij zichzelf dan ooit zo, Hitler was geen schrijver of dichter en in het geval van Saddam Hoessein hebben we met een schrijvende en dichtende dictator te maken die Hitler en Von Schirach in één persoon leek te verenigen. Met alle voor de hand liggende verschillen, is er een opvallende overeenkomst tussen beiden: de zorg om wat de jeugd te lezen krijgt en hun inzet hier zoveel mogelijk invloed op uit te oefenen, al had Saddam natuurlijk niet de beschikking over een jeugdbeweging met miljoenen leden. Probeerde Von Schirach om de toekomstige schrijvers onder zijn Hitlerjugend zich bewust te laten worden van hun heilige taak, Saddam Hoessein nodigde, om het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld te noemen, de literatoren van Irak, voor zover nog niet gevlucht of vermoord, in 2002 uit voor een conferentie over de roman. Zijn eigen, tweede roman welteverstaan: Het onneembare fort. Hij deed nog veel meer op literair gebied, maar de geschiedschrijving hiervan is nog niet eens goed begonnen zodat we weliswaar de beschikking hebben over talloze anekdotes - zoals die waarin Saddam tijdens zijn gevangenschap tegen een van zijn advocaten gezegd zou hebben dat hij eindelijk de tijd had gedichten te schrijven, ja, dichter te worden, of die waarin hij de belangrijkste dichters van Irak zou hebben opgedragen een nieuw volkslied te schrijven en daartoe enkele zelfgeschreven regels opgaf. Om nog maar te zwijgen van de gedichten die hij geschreven zou hebben, waarvan flarden hier en daar op internet opduiken - de bronnen, laat staan de betrouwbaarheid ervan, zijn niet of nauwelijks te controleren. Zo stamt het verhaal over de conferentie van de website Dar Al-Hayat, die zichzelf de primaire bron noemt voor de Engelssprekende wereld over het Midden-Oosten en de Arabische wereld, en in dit geval zijn | |
[pagina 20]
| |
informatie lijkt te hebben verkregen uit Al-Thawrah, een krant in het bezit van het regime.Ga naar eind5. Hoe dan ook, de conferentie zal zeker hebben plaatsgevonden en het zal ons niet verbazen dat de aanwezige literatoren zich in hun toespraken in alle denkbare bochten hebben gewrongen om niet alleen Saddams roman te prijzen maar vooral ook te laten zien dat de Iraakse roman zich slechts in een richting kan bewegen: de weg die Saddam heeft aangegeven. Overigens zag het er aanvankelijk slecht uit voor Saddams tweede roman, want hij werd niet verkocht, al was de prijs maar één dollar. Misschien vooral omdat de auteur noch op het omslag noch in de tekst vermeld was. Er viel alleen ‘Een roman geschreven door zijn auteur’ op het omslag te lezen. Pas toen er in korte tijd meer dan tweehonderd lovende kritieken verschenen in kranten en tijdschriften - meer dan enige roman uit de wereldliteratuur ooit heeft gehad - leek het met de verkoop beter te gaan. De kritieken hadden niet alleen betrekking op Het onneembare fort, maar ook op Saddams debuut Zaziba en de koning uit 2001, dat eveneens anoniem was verschenen. In The New York Times van 25 mei 2001 verscheen het opmerkelijke verhaal dat de CIA in Londen een exemplaar van Zaziba en de koning had weten te bemachtigen en dat drie maanden lang aan een uitgebreid onderzoek zou hebben onderworpen. De roman zou een intrigerend venster bieden op het denken van ‘Mr. Hussein’, al zou met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn vastgesteld dat hij niet zelf de auteur is geweest maar eerder supervisor over de productie ervan. De roman heeft het karakter van een politieke allegorie. Het verhaal van het eenvoudige dorpsmeisje Zaziba, haar wrede echtgenoot en de koning, van de zuivere platonische liefde tussen het meisje en de koning, van haar verkrachting door haar eigen man, moeten we lezen als dat van het lot van Irak (Zaziba), Saddam (de koning) en de VS (de echtgenoot). Het allegorische karakter wordt doorbroken in de vermelding van de datum van de dood van Zaziba: 17 januari, de dag van Operation Desert Storm immers, een vermelding die de CIA met extra aandacht heeft bestudeerd. In tegenstelling tot het oordeel van de Iraakse contemporaine kritiek worden de romans van Saddam algemeen als draken gekwalificeerd, maar het is toch opmerkelijk dat een CIA-medewerker verklaarde de roman als een klaagzang te lezen en bij iedere herlezing mee te voelen met de koning. Een dissidente stem in het doorgaans eenstemmige koor over dictatorliteratuur? Niet echt, want niet alleen Jo Tatchell is van oordeel dat de in verband met Saddams romans dikwijls vermelde Arabische collega-schrijver-dictator Kadhafi, die in 1996 de verhalenbundel Het dorp, de aarde en de zelfmoord van de astronaut het licht deed zien, literair beslist niet oninteressant is. Ook Leo Kwarten, in zijn essay over Saddams romans, oordeelt positief over Kadhafi als schrijver: ‘Kadhafi snijdt hier een thema aan dat je ook bij Saddam aantreft: de sluipende | |
[pagina 21]
| |
vereenzaming van de dictator aan de top en de onvermijdelijkheid van zijn naderende ondergang. Kadhafi filosofeert hardop, in het hier en nu. Saddam daarentegen kiest de vorm van groteske ridderromans.’Ga naar eind6.
Deze boeken leveren interessante vragen op als: waarom schreef Saddam überhaupt romans, terwijl de status van de dichter in de Arabische cultuur veel groter is dan die van de romanschrijver, om nog maar te zwijgen van het feit dat in die cultuur de roman als een westers importproduct wordt aangezien? Waarom schreven dictators als Saddam, waarom wilden ze gekend zijn als literator? Om hun status te verhogen? Om de aandacht af te leiden van het dagelijkse leven in hun door angst geregeerde regimes, en dan natuurlijk vooral van hun rol daarin? Overstijgt de aard van hun literaire ambities de grote culturele verschillen tussen het Spanje van Franco, het Irak van Saddam en het China van Mao? Maar ook een vraag als deze lijkt zich op te dringen: moeten we Saddams literaire werk zien als behorend tot de conventies van de populaire literatuur, en dat van Kadhafi als een poging zich in de serieuze literatuur in te schrijven? Willen we het genre van de dictatorliteratuur (de ‘diclit’ zoals het hier en daar al wordt genoemd) met andere woorden slechts in sociologische zin als een al dan niet interessant verschijnsel zien, of zijn we ook bereid de vraag naar de literaire waarde ervan te stellen? Het lijkt erop dat we die laatste vraag bij Kadhafi niet zo makkelijk kunnen ontwijken. We zullen ook niet zo snel bij Kadhafi de vraag stellen die naar aanleiding van de poëzie van Radovan Karadžić wel is gesteld: zouden zijn gedichten deel moeten uitmaken van de bewijslast tegen hem, een vraag die in Neurenberg wellicht ook gesteld had kunnen worden in het proces tegen Baldur von Schirach? Karadžić plaatst zichzelf immers nadrukkelijk in de traditie van de Servisch-nationalistische dichter-soldaat. Een traditie die herkend werd door de Russisch-nationalistische dichter Eduard Limonov. Tegen de achtergrond van de beschieting van Sarajevo vanaf de berg Trebević filmde een Poolse documentairemaker beide dichters die tegelijkertijd poëzie reciteerden en persoonlijk deelnamen aan de beschieting als sluipschutter. In zijn poëzie liet Karadžić weinig te raden over voor wie nog twijfelde aan zijn politieke ambities.Ga naar eind7. Literatuur in de beklaagdenbank? Het zou niet de eerste keer zijn. Halen literatuurbeschouwers hun neus op voor Karadžić' gedichten of zijn zij bereid hun expertise in te zetten bij een lectuur van deze poëzie en die van bijvoorbeeld Mao en Nero, van de romans van Saddam, Goebbels en Franco, de verhalen van Kadhafi enzovoort? Een eerste hypothese durven we daarbij niettemin te formuleren. Het lijkt erop dat de hier geportretteerde schrijvende dictators - voor zover ze hun literaire werk althans niet uitbesteedden, zoals Hitler aan Von Schirach - hun | |
[pagina 22]
| |
best deden hun literaire producten zeker niet in eerste instantie al te eendimensionaal propagandistisch te laten zijn. Zij leggen een bepaald opmerkelijk te noemen respect voor de autonomie van het literaire kunstwerk aan de dag. Men probeert, zoals Mao, zich in te schrijven in hoogwaardige literaire tradities; neemt, zoals Franco, een pseudoniem aan om niet direct als propagandist weggezet te worden; en men hanteert literaire kunstgrepen om het er allemaal toch niet te dik bovenop te leggen. Er valt slechts te speculeren over het waarom hiervan. Psychologiserend zou je je kunnen afvragen of het kunstenaarschap - het absoluut meester zijn over je eigen universum op papier - geen parallel vertoont met het absolute heerserschap in real life. Sociologisch zou je je kunnen voorstellen dat de dictator symbolisch kapitaal beoogt te ontlenen aan het charisma van het kunstwerk. Beide opties houden in dat lectuur van hun werk, of we het leuk vinden of niet, onze literatuuropvatting op de proef stelt. |
|