misdadiger, door zijn verklaringen van liefde, adoratie en passie. Zijn wreedheid en de doorzichtigheid van zijn zelfrechtvaardiging drongen pas later door - en dat ‘later’ is een belangrijke les.
Die Grote Drie beheersten mijn puberteit. Ik vond hen in de plaatselijke bibliotheek. Even vrolijk ontleende ik daarnaast Roger Zelazny, Hubert Lampo, J.R.R. Tolkien, Ursula K. Le Guin, Erskine Caldwell, John Updike, ja zelfs de toen beschikbare uitgaven van brieven van Markies de Sade (de censuur met betrekking tot zijn werk was nog niet opgeheven), bezorgd door Gilbert Lely. Boeken waren een luilekkerland, niets temperde mijn passie. Soms liet ik mijn keuze bepalen door wat ik hoorde in de lessen literatuur op school, of door wat leraars zich lieten ontvallen; door dingen die me aanstonden in handboeken en bloemlezingen; meestal door toeval. Ik was een volkomen anonieme, vrije, onwetende lezer op ontdekkingstocht. Aan die vrijheid en onwetendheid denk ik soms met heimwee terug. Het was niks en het was alles.
Welke boeken betekenen iets in je leven? En wat is dat ‘iets’? Ik vraag het me af als ik opkijk van mijn lessenaar en de boekenrekken overschouw. De Grote Drie, bijvoorbeeld, staan niet op die rekken. Ze bevinden zich in andere kasten verspreid door het huis of uitsluitend in mijn geheugen. In de eerste helft van mijn leven had ik niet de middelen om boeken te kopen. Nu ik die wel heb, schenkt dat een paradijselijk gevoel. Maar er gaapt nog altijd een kloof tussen mijn tastbare boekenbezit en de boeken die stralen in mijn hoofd. Er zijn boeken die je leest en boeken die in je verzinken. Van sommige weet je waarschijnlijk niet eens dat ze in je verzonken zijn. (Plotseling herinner ik me de passage in De Negerhut van Oom Tom - de roman heette in mijn kindertijd echt nog zo - die me altijd deed huilen. Huilen zou ik bij herlezing waarschijnlijk niet meer doen, maar zijn de diepe oorzaken daarom verdwenen?)
Iets. Genot, geluk, schellen die van je ogen vallen. Interessante weetjes. Pijn. Het verhaal van de jonge filosoof die bij zijn aankomst in het concentratiekamp door een andere gevangene zijn beroep moest laten registreren en die arrogant ‘filosoof’ opgaf, wiens leven gered werd doordat de andere gevangene ‘loodgieter’ opschreef en hem dus de bijzondere attenties van de nazi's voor intellectuelen bespaarde, ken ik slechts uit de krant. De verbijsterende goedheid die besloten lag in iemands beslissing om het woord ‘loodgieter’ te noteren, werd me niet eens door een boek geopenbaard.
Luilekkerland is na drieëndertig jaar lezen verfijnd tot het paradijs: een wereld van onbelemmerde vrijheid en overvloed. Soms verblijf ik daar te lang. Dat is ongepast. Dan heb ik een geschrift nodig waarin iemand fel en met vuur opkomt voor rechtvaardigheid, aangaande één enkele mens in één bepaalde toestand. En soms verlaat ik het paradijs vrijwillig om te zwoegen en te vloeken op een boek dat bij geen enkel Hosanna in den Hoge past en alleen mij beroert: het volgende dat ik schrijf.