Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 769] [p. 769] Anneke Brassinga Gedichten IJsgang De doorschenen mist tekent al schaduwen. We trekken het water hoog op tot de kin als lakens, zo rimpelend koel en gesteven, we raken tezamen gebed, verweven voorgoed in het ijle van vroeger toen vredig geen woorden we gaven aan wat ons bindt, slaap van de rede, wegdrijvend kinderen overzee. [pagina 770] [p. 770] Heidevreugd Vergeet niet het teiltje voor de handwas in de opsomming te vogelen. Hoe krijgen we anders al die klieren gedroogd. Uitknijpen om stelping te geven aan zeeheldentreurnis, dweilen (je tronie, me bakkes) rechtbreiend? Het achterlijf, is al eeuwen bekend, eindigt in een weke onderkrul, landrottig. Vandaar dat we heidens te trillen staan, links elkaar en rechts om de oren slaand met harde feiten: ja, een cursus figuurzagen op dit asgrauwe natuurterrein zal bij voorbaat platgeslagen uit de mouw ons doen kruipen vliegend kroost - zo niet nagelvast het tuitend sop, schuimig tuiltje zeebanket, wordt gehouden in de gaten van onze luxe, welverdiende zomerplagenhut. [pagina 771] [p. 771] Hemelvaartsdag Er zingen engelen, maar je kunt ze zachter zetten of wegdraaien, als de radio. Aarde is het plafond, vol bleke wortelranken, we zijn ten slotte onder de groene zoden beland. Nee, geen beesten, je wordt niet opgegeten, je knaagt jezelf af, beginnend bij de tenen. Boven hangen tranen aan de straatlantaarns, je verscheiden eert men met missen. Ach, wie heeft er een boodschap aan wat ondergronds zich haast zich weg te maken, op naar doorluchte herborenheid. [pagina 772] [p. 772] ‘... zoo dat tegenspoet een oorzaak van zyn behoudenis, maar rust en stilte zyn bederf is.’ Duurt het nog lang, dit aardse van hangen en wurgen, door Rumphius zelfs toegeschreven aan de kokospalm? Subiet naar de nachtzijde van een om haar as in geen eeuwen wentelende planeet zou, zo wakker als wat, fris en stil, peinzend over niet nader te omschrijven dingen, met de solide gedaante bekleed van een steen of volgaarne korrel, en rangordelijk ongecompliceerd binnen het systeem der elementen, mijn ziel, toch al stoffeloos en dus behoorlijk mobiel, verhuisd willen zijn om een spanne, een handbreed van hemelse tijd, het bederf te vergeten van wat in het verre, mij nu nog omringende, wild om zich heen sloeg als vlees en been, - op zoek naar behoudenis die liefde scheen. Vorige Volgende