[2005/3]
Beste lezers,
Poëzie en waarheid: een onderwerp om hard van weg te hollen. Literatuur, en zeker poëzie is toch autonoom, moet alleen intern ‘waar’ zijn?
Bovendien: mocht poëzie aan een waarheid refereren, welke kan dat dan zijn? Er is toch alleen materiële werkelijkheid?
De twee bovenstaande, sterk verouderde clichés worden in deze aflevering bevraagd en overboord gegooid. Ontmanteling van het eerste cliché: literaire en poëtische teksten maken deel uit van een open communicatief systeem, waarin de tekst opengebroken wordt door de vloeibare context, de intenties van de auteur, de interpretaties van de lezers, andere teksten. Autonomie bestaat niet. Het tweede cliché is nog oubolliger: hoe kan men na de ontdekkingen van de kwantum- en de astrofysica blijven denken zoals een negentiende-eeuwse empirist?
Blijft de vraag of poëzie momenten van inzicht in het bestaan kan genereren. Je zou een beetje weerbarstig kunnen stellen dat alléén poëzie dat kan. Ik denk aan Patricia de Martelaeres variant op Wittgenstein: ‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men schrijven.’ Volgens Julia Kristeva kan de lezer flitsen van waarheid ervaren door de muziek van de taal, die de rationele orde af- en openbreekt. Ze heeft het over ‘cette musicalité infralinguistique’ en over ‘l'état enfantin du langage’.
Liesbeth Eugelink, gastredactrice van dit nummer, maakt het onderscheid tussen de ‘waarheid waarover ik niets weet te zeggen’ en de waarheid die het gedicht uitdrukt, rechtstreeks dus, associatief en intuïtief. Er is een referent.
Er is een tweede punt. De redactieraad van DWB wordt verjongd en uitgebreid met de critici Sofie Gielis en Sven Vitse. Ik heb lang gedacht dat literaire kritiek in een tijdschrift overbodig was: boekenbijlagen van kranten reageren zoveel sneller. Ik moet die mening herzien. Nu ook de cultuurkatern van De Tijd, waar critici als Jeroen Overstijns en Bart Vervaeck naartoe gevlucht waren, niet meer bestaat, en boekenbijlagen