Insecten trekken aan en stoten af. De kindertijd is het slagveld van huiver en fascinatie voor dat minieme gewriemel. Stefan Hertmans' diptiek levert twee momentopnames van die ambivalentie: een macrofoto liet ooit een dode stofmijt lijken als een gestrande gevechtstank, terwijl de anekdote dat gevangenen in een winters strafkamp vochten om een trui met luizen doet afvragen of jeuk dan warmte was. Er zit dus ook nogal wat oorlog in deze bijdragen. Insecten refereren niet alleen aan een al dan niet onbezonnen kindertijd, maar tevens aan vele vormen van krijgskunst zelfs de hypermodernste. In mijn eigen stuk ga ik na hoe ‘zwermtheorie’ het jongste militaire denken diepgaand heeft beïnvloed - en in het kielzog daarvan het denken over organisatievormen tout court. Bedrijven, computers, betogingen... volgens sommigen mag de hele wereld inmiddels gezien worden als een grote mierenkolonie. Bas Haring, expert op het vlak van kunstmatige intelligentie, neemt die Gaiagedachte kritisch onder de loep. En laat er weinig van heel.
De vrije markt is een andere, permanentere vorm van oorlogvoering. Beeldend kunstenaar Koen Wastijn is gefascineerd door dieren in de reclame. Zijn lopend project Eden laat zich lezen als een litanie van soortnamen en producten waarbij het eigenlijke handelsmerk wordt verzwegen. Ontdaan van hun logo, blijkt plots hoe absurd de associatie tussen computernetwerken en vlinders is. Of tussen schoensmeer en lieveheersbeestjes.
Strijd woedt eveneens tijdens het dagelijkse leven in een bedrijf of labo. Jan Lauwereyns, neurobioloog en dichter, stapt in de traditie van de fabeldichters en laat wetenschappers en Aziatische tijgermuggen in elkaar overvloeien. Zoemend en dansend kissebissen ze wat af. Koen Peeters maakt de omkering in de andere richting: het kantoorleven te Lissabon, zo leert zijn stuk, laat zich lezen als een veldgids over geleedpotigen. Het resultaat is een breekbare troosteloosheid vol mededogen en hilariteit. ‘Men mag mensen niet zien als objecten. Mag men hen zien als insecten?’, schrijft Peeters. Even later komt het biologisch verrassende, maar filosofisch gruwelijk juiste antwoord: ‘In onze verlangens zijn wij gewichtloze honden.’