aversie tegen het vormloze van veel geïnspireerd geschrijf. Een constraint is geen vorm van onderwerping aan de dwang van taal of literair systeem, maar de kortste weg naar de bevrijding van zowel auteur als literatuur.
Ten derde kan worden aangestipt dat constrained writing goed past bij alle vormen van collectief schrijverschap, die zeker in vernieuwerskringen gunstig worden ontvangen. Bij regelvast schrijven krijgt de literatuur een objectiveerbare basis die ervoor zorgt dat auteurs hun ‘stijl’ niet langer gaan copyrighten of trademarken, maar de constraints waarmee ze werken in het publieke domein gooien in de hoop daarmee schrijvers met een inspiratiepanne van dienst te zijn, zoals de grote voorgangers Raymond Roussel en Raymond Queneau het graag zeiden.
Ten slotte, en ook dit sluit mooi aan bij de antiromantische ondertoon van de vorige argumenten, biedt constrained writing een uitgelezen kans om de ontologische scheiding tussen schrijver en lezer op te heffen. Bij constrained writing is elke schrijver immers ook lezer, en omgekeerd. De auteur is iemand die zijn eigen productie steeds moet herlezen om haar te toetsen aan de noodwendigheden van de regel. De lezer is iemand die de tekst moet herschrijven, soms op een heel letterlijke manier, om te oordelen in welke mate de auteur de regel creatief en intelligent heeft gebruikt en waar hij eventueel in gebreke blijft.
Zoals elke modefenomeen heeft constrained writing gezorgd voor een inflatie van teksten, visies, interpretaties en vooroordelen. Het is dan ook niet makkelijk om het kaf van het koren te scheiden en te zoeken naar een aantal zinvolle criteria voor het beoordelen van dit type teksten. De Franse Oulipogroep (wat staat voor OU-vroir de LI-ttérature PO-tentielle) had bij haar oprichting in 1960 gepleit voor een niet-kwalitatieve benadering. Voor de stichters had constrained writing in de allereerste plaats betrekking op het verzinnen (eventueel herontdekken of herevalueren) van regels en kwam het eigenlijke schrijven pas op de tweede plaats. De teksten die van constraints werden afgeleid hadden het statuut van ‘illustraties’ bij de regel en waren in die zin dan ook onderling verwisselbaar en tot op zekere hoogte facultatief. Het feit dat alleen de constraint bestond, los van elke illustrerende tekst, vormde op zich geen enkel bezwaar. Toen het accent na verloop van tijd langzaam verschoof naar de productie van teksten zelf, heeft de erfenis van de ontstaansperiode lange tijd zeer zwaar doorgewogen bij de literaire evaluatie van wat constrained writing voorstelde. In de Oulipotraditie komt het accent dan immers sterk te liggen op twee types van constraints die in se nog geen garantie zijn voor interessante literatuur: het vernieuwende karakter van de constraint aan de ene kant; de moeilijkheidsgraad