de dichters’. Impliciet wordt kunstenaars en in het bijzonder dichters net voorrecht toegeschreven dichter bij de kosmische oertekst te kunnen geraken. Inderdaad opnieuw een echo van de romantiek.
Geschiedenis en Geschiedenis II zijn bundels die sterk samenhangen, thematisch en technisch. Toch maken ze gezamenlijk niet de indruk dat ze compositorisch streng zijn geconcipieerd. Er lijkt eerder sprake te zijn van een formule die de dichter naar believen kan uitbreiden. Op ‘De dieren van Altamira’ waarin de prehistorie in een naar het beeld van de mens gesneden kosmos wordt gefundeerd, volgt een gedicht dat het magische schrijven zelf centraal stelt. Het behandelt de oud-Egyptische schrijver Ammanakth. In de cultuur van Egypte vormen kosmos, dood en schrift een conglomeraat. Dan stelt Roggeman achtereenvolgens aan de orde: Plato, Dante, Erasmus, Locatelli, Jane Austen, Goya, Rilke, Yeats, Artaud, Ensor, Stravinsky, Pound, Picasso en Lucebert. Rilke en Yeats zijn verwisseld, maar verder is er sprake van een chronologische ordening. Geschiedenis II bevat portretten van Petrarca, Hölderlin, Baudelaire, Kavafis, Dylan Thomas en Jan Cox die moeiteloos tussen die van de eerste bundel kunnen worden geschoven.
Willem M. Roggeman maakt voor zijn portretten gebruik van een mengeling van een lyrische en een verhalende, meer zakelijk beschrijvende stijl. Hij verwerkt hier en daar tekst- en beeldcitaten. Zo besluit hij ‘Petrarca reist naar de stilte’:
In 1371 zoekt hij de stilte op van de natuur
tussen de heuvelen van Arqua nabij Padua
waar hij studeert, schrijft, tuiniert.
Nu hij zich eindelijk definitief heeft gevestigd,
hoort hij hoe de roestschilfers van zijn ziel vallen.
Hij sterft de dag voor hij zeventig wordt.
Zij dochter Francesca vindt hem in de avond,
het hoofd rustend op een manuscript van Vergilius.
In de kamer ligt alles reeds toegedekt
met een onzichtbaar laagje stilte.
De feitelijke stilte van de natuur transformeert naar een meer metaforische stilte. De droge vaststelling van de definitieve vestiging van de rusteloze renaissancedichter wordt lyrisch verrijkt met het beeld van de ziel die in rust roest.
In het gekozen voorbeeld wisselen de verschillende stijlen elkaar nog snel af. Er zijn ook veel langere óf lyrische óf zakelijke passages. Het zijn vooral in Geschiedenis II met name die lange beschrijvende passages, die mij niet overtuigen. Roggeman zelf noemt ze essayistisch. Die kwalificatie