dat het hier om het verjagen van de verveling ging, om het vullen van tijd, om een gevecht tegen de leegte van het nietsdoen!
Nog vreemder is dat ik het ontzettend prettig en boeiend vond om - ook op zondag - in mijn eentje door straten en buurten te dwalen. In mijn eentje en uiteraard niet omringd door familie. Het flaneren is een solitaire bezigheid. Eenzaamheid is de begeleidster van de flaneur, schrijft Walter Benjamin.
En het flaneren dient geheel in eenzaamheid te worden uitgevoerd omdat een van de cruciale genoegens ervan erin bestaat aan dit kuieren willekeurige opdrachten te geven of er doelen voor te verzinnen. A la minute, zonder dat daar vooraf ook maar over gepiekerd is, denk je: bevond zich niet in deze buurt een ijzerwinkel? En heb ik geen kleine spijkertjes nodig?... Op zoek dus naar die ijzerwinkel. Doch dat doel mag geenszins dwingend zijn: de behoefte om de ijzerwinkel te vinden blijft arbitrair want de spijkertjes zijn niet dringend of niet per se nodig. Het kan ook zonder. Onmerkbaar raakt dit doel op de achtergrond, want kijk, daar valt me een straat op waar ik nooit doorheen ben gelopen: dat wordt nu het nieuwe doel. Onderweg in die straat, ben ik de reden vergeten waarom ik erdoorheen wilde lopen, want een stadsparkje trok mijn aandacht en zo richtte ik daar mijn stappen naar toe. De doelloosheid van het flaneren wordt losjes bij elkaar gehouden door doelen, die zich meer of minder sterk opdringen. Alsof het mensenkind niet anders kan leven dan door zich voortdurend opdrachten te geven.
Doel en motief vallen samen; ze zijn even arbitrair en bestaan slechts als polen waartussen het kuieren wordt geritmeerd tot flaneren. Ik denk hier aan de manier waarop Picasso uitlegde hoe hij te werk ging: ik zoek niet, zei hij, ik vind. Mooi eigenlijk: als flaneur vind je allerlei merkwaardige dingen, terwijl je niets zoekt!
De volle vrijheid om tijdens het flaneren willekeurige doelen te kiezen, heeft te maken met de fantasie, de rijkdom aan invallen van de solitaire wandelaar. ‘La flânerie, si chère aux peuples doués d'imagination...’ schrijft Baudelaire, die eraan toevoegt dat je in Brussel niet tot flaneren wordt aangezet. Die fantasie - het kunnen kiezen, het zich willen laten inspireren door de genius loci - is per definitie een eenzame bezigheid.
De aankondiging ‘we wandelen eens naar het Josaphatpark’ klonk ons als kind als een voorspelbare gebeurtenis in de oren. Zei Ma daarentegen ‘we wandelen naar de stad...’ dan waren we ervan overtuigd dat er van alles te gebeuren en te zien zou zijn.
Het soort fantasie die bij het flaneren hoort, niet mededeelbaar zonder dat de willekeur verloren gaat die ermee is verbonden, het fantasievol flaneren - een tautologie - is een zuiver egocentrische bezigheid. Het gaat hier duidelijk om ‘le plaisir solitaire’, een omschrijving die de Fransen gebruiken om onaneren aan te duiden. Het ik is weliswaar een voorwaarde voor flaneren, maar staat uiteindelijk niet centraal, want zoals Hessel terecht opmerkt: ‘Man muss sich selbst vergessen, um glücklich spazieren zu gehen.’ Dat is misschien de kunst, het grote genot en de grootste bevrijding: jezelf vergeten, door jezelf centraal te stellen!
De tijd verdrijven als genot; de volwassenen uit onze kinderjaren maakten van het tijd verdrijven een plicht, en waar plicht is, is weinig plaats voor genot. Ze beoefenden het verdrijven van de tijd in hun vrije tijd. Het flaneren is een protest tegen de arbeidsdeling, noteert Walter Benjamin.
Nog een kenmerk van het flaneren: het flaneren laat zich het best beoefenen in een vertrouwde omgeving. De ontdekkingen die je doet mogen niet overweldigend zijn; ze mogen niet te opdringerig zijn, te veel de aandacht vragen. Het ongeziene in het al te bekende ontdekken: daar gaat het om. Immers, tot het flaneren behoort het wegdromen, het zichzelf vergeten. Dat is de reden, geloof ik, waarom Hessel ook de raad geeft om niet met al te grote gedrevenheid iets te gaan bekijken. ‘Wenn du unterwegs etwas näher ansehen willst, geh nicht zu gierig darauf los. Sonst entzieht es sich dir. Lass ihm Zeit, auch dich anzusehen. Es gibt ein Aug in Auge auch mit den sogenannten Dingen. Es genügt nicht, dass du die Strassen,