| |
| |
| |
Stefan Hertmans
Je portret
All things imagined are of earth compact.
Wallace Stevens
Ninja,
Ik bid je vurig om niet alles te geloven wat ik hier zal zeggen. Ik weet dat de inspiratie van het ogenblik zo nu en dan met mij op de loop zal gaan; dat ik feiten zal kleuren met de kracht van mijn verlangen om ze opnieuw te beleven - een verlangen dat alleen maar teert op de roes van de intensiteit. Je weet dat ik niets anders wil dan de illusie te verlengen dat je bij me bent; de rest - het effect van mijn woorden, de bedoeling van mijn verhaal, iets wat ik zelf niet altijd goed begrijp - kan mij gestolen worden. Ik heb, toen je nog leefde, mijn zintuigen en mijn bewustzijn misbruikt om je aanwezigheid zo heftig in te kleuren dat we nauwelijks met elkaar konden leven. Ik zal de kracht van de herinnering nu misbruiken zoals ik destijds je lichaam misbruikte: je overweldigend met mijn verlangen naar het roerloze wezen dat je altijd bent geweest.
Het is moeilijk me precies je trekken voor de geest te halen, een verwonderlijk iets, als je bedenkt dat ik altijd aan je denk. Maar het is alsof mijn geest zelf afkerig is geworden van het beeld dat hem bindt aan de zichtbare wereld - geketend en gefascineerd als een gevangene die opkijkt naar het licht, waarin hij hoopt zijn meester te zien verschijnen die hem daar opsloot; want dat is de enige die de macht bezit om hem te bevrijden.
Er zijn veel dingen die ik al te vaak heb gedaan in mijn veel te lange leven. Daardoor hebben ze de kleur van hun oorspronkelijke verschijning verloren; wat men daarin verliest is niet het ding op zich, maar de waarde van alle dingen tegelijk. Met andere woorden: door veel te vaak en te wanhopig aan je terug te denken ben ik de hele wereld kwijtgeraakt. Hoezeer de geschiedenis de dingen en de mensen om me heen veranderd heeft, ik ben roerloos gebleven zoals je gezicht in mijn herinnering. Vooruitgang, veelgeprezen omwentelingen, toename aan drukte, lawaai, meningen, technologieën, - niets van dat alles heeft me ook maar enigszins kunnen veranderen. Ik ben een steen op de bedding, en het water van de tijd ruist over mij. Wat me daar aan de modder kluistert, dat ben jij.
Het is niet de eerste keer dat ik een brief met deze aanspreking begin; ik raak nooit verder dan enkele paragrafen, krijg dan intense pijn aan mijn schouder, uitstralend naar mijn rug en borst, voel hoe ik ernaar verlang dat de pijn me helemaal overweldigt, wat hij dan ook doet, zodat ik algauw mijn rechterarm niet meer kan bewegen zonder hevige pijnscheuten en niet
| |
| |
in staat ben verder te gaan. Zo is de brief aan jou door de jaren heen een onmenselijke taak geworden, een waartoe ik letterlijk niet in staat ben. Dat ik er vandaag weer aan begin, komt door de listigheid van het verlangen, dat zich zo virtuoos kan vermommen in de banaalste gril. Vandaag kwam het verlangen naar de waarheid over mij als het verlangen naar een verhaal. Ik vroeg me af of ik je dat verhaal zou kunnen vertellen.
Ik heb je portret geschilderd. Eerst heb ik alle foto's die ik van je bezat vernietigd. Ja, ook de reproductie van het portret dat Fernand Khnopff ooit van je schilderde toen je nog haast een kind was - een afbeelding die me, in al haar dromerige concentratie, uiterst lief was, zoals je weet. Geen afbeelding liet ik heel. Ik wilde niet afgeleid worden door de grillen van een ogenblik. Weken achtereen stond ik op rond vijf uur in de ochtend, ging in de schemer voor het doek zitten wachten tot het vlak voldoende zichtbaar was, en liet mijn hand begaan. Geleidelijk kwam je tevoorschijn, en al mijn vorige pogingen om je te schilderen zoals ik me je herinner - pogingen die me wanhopig maakten, die altijd mislukten, die karikaturen opriepen waarvan ik gruwde, en die ik steevast stuksloeg en verbrandde - werden moeiteloos overtroffen door de juistheid van wat ik nu zag ontstaan. Ik heb voor het eerst zonder plan gewerkt, geen bedoelingen vooropgesteld, maar alle eindeloze schakels van mijn brein hun werk vrijelijk laten doen op dat magische blauwe uur, zodat ik, om maar iets te zeggen, plots in staat was je rechterwang op die ene onovertroffen manier weer te geven omdat ik dacht aan hoe je handen waren. Ik weet niet hoe de geest werkt, maar dat hij zich niet zo maar laat kisten door een bedoeling lijkt me duidelijk. Het portret van jou dat sinds enkele weken hier tegen de muur bij het raam staat, is van een angstwekkende juistheid. Ik had nooit gedacht dat ik je op deze treffende, sprekende manier zou kunnen vangen met mijn lijnen, vegen en strepen. Alsof ik rond je heen danste, met die obsessieve gedachte dat ik je gezicht niet meer voor me zag, en je juist uit deze onmogelijkheid kon tevoorschijn laten komen. Je kijkt me dus aan, sinds de voltooiing van het portret, met de transparante onschuld die je ook op onze meest schuldige nachten zo kon volhouden. Maar het is niet alleen jouw blik. Daarom moet ik je schrijven; het portret maakt het nu onvermijdelijk.
Waarom is het leven met de vrouw van wie ik het meest heb gehouden zo'n hel geweest? Waarom is het zo lang onmogelijk geweest je voor mij te zien, alsof ik werd gestraft? Gewoon omdat ik schuldig was. Schuldiger dan je ooit had kunnen of durven dromen - niet de seksuele schoft die je pijn deed en dan huilde met jou als een kind in zijn armen. Niet de man die weken verdween en dan opdook met de sporen van zijn ontrouw nauwelijks uitgewist. Maar de man die jou verdubbeld had - lang voor ik dit portret voor mij had staan.
Je had, zoals je kort voor je dood hebt vernomen, een zus die je nooit hebt gekend, en waarvan je zelfs het bestaan niet had vermoed. Deze voor jou verborgen gehouden zus, waarvan je moeder bij je sterfbed zei dat ze als
| |
| |
twee druppels water op je leek, is mijn eerste vrouw geweest. Ik zeg het zo maar plompverloren en rechtuit omdat iemand die dood is niet kan sterven aan een hartstilstand van het schrikken. Daarom ook heb ik me zo lang moeten oefenen in het schrijven van deze brief: omdat ik moest wennen aan de gedachte dat dit je niet meer kon schaden. Nee, aan de oprechtheid van je moeder hoef je niet te twijfelen, die wist en weet van niets. Ook zij had deze hoogmoedige dochter sinds jaren niet meer gesproken, en dan nog - ze hebben elkaar na Jelina's vertrek naar Praag nooit meer teruggezien. De schaarse zakelijke telefonische berichten niet te na gesproken, heeft je moeder zelfs nooit iets over haar situatie daar vernomen, en dus zeker nooit geweten of ze een relatie had of alleen woonde. Maar ik was de man die wist met wie je moeder belde, de zeldzame keren dat jij in de kamer kwam en vroeg: met wie ben je aan het bellen? En je moeder haalde haar schouders op en zei: iemand die jij niet kent meisje, en daar nam je genoegen mee. Maar aan de andere kant stond ik, met mijn hand op Jelina's schouder, en omdat ze de luidsprekertoets op het apparaat had aangeklikt, hoorde ik je vragende stem op de achtergrond vagelijk en hol in de kamer klinken, en het enigszins gejaagde antwoord van je moeder. Was je minder eerlijk en dus minder argeloos geweest, je had misschien de kleine tekenen van de leugen beter kunnen herkennen, en dat zou je tot de waarheid hebben kunnen leiden die men zo handig voor je verborgen heeft gehouden.
Een bekentenis hangt aan elkaar van dingen die men niet vertelt, want men spreekt tot een ingewijde en veronderstelt te veel dingen als bekend. Vergeef me als ik stappen oversla, op mijn woorden terug moet komen, dingen met elkaar verwar.
Ik had je zus voor het eerst gezien toen ik pas enkele weken terug was van het front. Ik had toen nog geen nachtmerries; ik was alleen maar opgelucht dat ik nog leefde, dat ik niet verminkt was, dat ik de luxe kende een schuldgevoel over te houden aan het feit dat ik nog leefde en de anderen uit mijn groep niet meer. Jelina woonde toen op een kleine flat, en de ontervingskwestie, waarin je moeder zich van haar vinnigste kant had laten zien, was net voorbij. Jelina was verbitterd en trots, iets dat haar de houding gaf van een fatale, onoverwinnelijke vrouw. Maar innerlijk was ze geschonden, een en al wonde en rancunes. Ze rookte tot ze uit haar bek ging stinken, ging laat uit elke nacht, dronk uitsluitend plat water en keek verbaasd hoe de mannen om haar heen steevast zo schutterig werden onder haar blik, dat ze alleen bleef en alleen naar huis ging ook, hoewel ze het anders had gewild. Ik weet nog dat ik, de avond toen ik haar leerde kennen, te midden van het stokkende gesprek met deze stugge vrouw, aan mijn impuls gehoor gaf door haar te kussen op het plekje net onder haar neus - ja, het gevoelige plekje dat ik ook bij jou zo licht en prikkelend heb gekust. Ze schrok zo, dat ze alleen maar sprakeloos zat te kijken. Dat deed ik ook; ik wachtte op een klap of een terechtwijzing. Maar ze legde alleen maar haar handen heel strak naast elkaar, bestudeerde haar vingers en bleef zo minutenlang zitten zonder iets te zeggen.
| |
| |
De septembernachten hier op Corsica zijn van een overweldigend geurige frisheid. Ik zie de stadslichten van de kleine haven van Bonifacio van hieruit drijven als lag er een groot schip in de haven, half in het land gedrongen. Ik ben naar ons zomerhuis, jouw favoriete plek, gevlucht na je dood. Ik weet niet of er aanwijzingen zijn die me alsnog kunnen verraden. Ik weet niet welke dood ik het meest op mijn geweten heb: die van jou of die van haar. Maar uit het portret kijken jullie me beiden superieur onderzoekend en rustig aan, alsof jullie een gestalte vermoeden in de schemer van de dood, een inbreker die rondwaart en die aan jullie naar wind en aarde geurende schimmen aan het snuffelen is als een hyena. Voor het eerst zijn jullie, door mijn schuldige schilderende hand, werkelijk één geworden.
Ik kan niet slapen. Ik zal de hele nacht schrijven en je op die manier aanwezig maken in dit lege huis. Ik heb een lasagne uit de diepvries gehaald en heb hem in de oven gezet. Ik heb een van de beste wijnen opengemaakt, een fles die we ooit nog samen op de markt in Ajaccio kochten. De eerste slok deed een explosie van maagzuur ontstaan, die tot in mijn keel steeg en gistte. Ik liep naar de pompbak en kotste een geut paarse drek. Maar ik heb doorgedronken, het branderige gevoel verdween. Ik heb de hele naar hondenvreten ruikende hap doorgeslikt, mijn tong en verhemelte verbrand, peper en zout zitten strooien als een maniak, inmiddels de krant gelezen alsof ik mijn hersens schoonspoelde met woorden waarvan ik er niet één bewust heb opgenomen. Mijn buik spant als een ton. Mijn hartslag is te hoog. Mijn vingernagels groeien sneller dan gewoonlijk. Ik ben bekaf, maar ben al drie dagen slapeloos. Je portret staart me aan, een goudvis in glas, een perfectie zonder betekenis. Maar die net zo goed herinneringen losmaakt die ik niet meer kan bedwingen. Ik heb mijn laptop van de kamer met het grote uitzicht op de baai weggehaald en ben beneden komen zitten, in de grote zaal waar jij 's avonds graag muziek beluisterde. Ik beluister, met de galm van deze koele ruimte, Sebastien de Brossard, Leçons des Morts, goddelijke muziek gezongen door een jonge Parijse sopraan met het gelaat van een plastisch gecorrigeerde Maria Callas. Lessen van de dood, achttiende eeuw, de eeuw van de onmogelijk geworden harmonie, maar ook de eeuw van de verwisselingsdrama's in het theater: wie is wie? Wie slaapt met wie? Wie heeft verraad gepleegd? Wie draagt de schuld? Alleen de plot, de intrige van de librettist.
Ik weet niet of er veel families bestaan waarin iemand, een oudste zus bijvoorbeeld, radicaal breekt met haar oorsprong. Mij heeft het altijd verbaasd hoe volhoudend Jelina in haar bitterheid was; alsof ze geen ouders meer had en alles wat aan vroeger herinnerde met een soort delete-toets kon worden weggevaagd. Steevast dacht ik dan aan de data index op de harde schijf, waarvan niets verdwijnt voor de gebruiker die de verborgen bestanden weet te vinden en te openen. Want zij wist wel degelijk dat ze een jongere zus had. Ze wist zelfs alles wat jij nooit hebt geweten: hoe bij de grote operatie die jou ei zo na van de dood als baby redde, weefsel van haar
| |
| |
werd weggenomen en bij jou werd ingeplant. Maar ook in je uiterlijke ontwikkeling leken van dan af aan dingen te gebeuren die angstwekkend veel aan haar deden denken. Jelina heeft me later bekend dat deze dreigende gelijkenis in niet geringe mate heeft bijgedragen tot haar vlucht, de ruzies met je vader, haar geschimp op het ‘stupide achterkomertje’ dat je was, kortom haar hele gekmakende afgunst op het feit dat daar plots een wezen lag, achttien jaar na haar eigen geboorte, dat niet alleen op haar geleek, maar door een stomme medische ingreep ook nog aanwijsbaar identiek werd geprogrammeerd. De resultaten van dit soort omstandigheden verkoos ze niet af te wachten. Ze was steeds opgevoed als een enig kind, bejubeld, sterk bewust van haar unieke schoonheid. Ze kon deze deuk in haar eigenwaarde niet verdragen - iets wat ik ten volle begrijp, zeker omdat ik me juist aan deze verdubbeling heb vergrepen.
Toen ze lang genoeg gezwegen had, keek Jelina me aan en zei: waarom doe je dit? Ik vroeg: waarom doe ik wat? Ze zei: me daar kussen waar ik pijn heb als ik droom. Ik zei dat ik dat niet wist, en dat ik niemand kende die pijn had op het plekje tussen neus en lippen. Ze grijnsde om mijn antwoord, schudde een sigaret uit haar bijna lege pakje, bood me er een aan. Vanaf dat ogenblik wist ik dat ik gewonnen had, al was het maar om mij des te meer door haar te laten inpakken.
Wat volgde was voorspelbaar; ik deed met haar alles waarvan jij dacht dat het onze unieke geschiedenis was geweest. Ze was alleen maar veel verschrikkelijker in wat ze wou en wat ze zegde; jij, dierbare Ninja, maar dan vermengd met een kwade droom, die me in de ban hield. Jij, maar dan in een blauwdruk die jou voorafging en de sporen van je leven verbrandde voor jij erin had kunnen lopen.
Jelina zong, ze componeerde chansons waarmee ze me het hoofd op hol bracht, ook al vond ik haar teksten en sissende vertolkingen meestal net iets té - of misschien hield ik er net daarom van. Ze liet haar schijfjes uitgeven in een soort hippe envelopjes, als waren het veel te persoonlijke brieven aan een onbekende. Ze prijkte erop in een van haar meest specifieke poses: voorovergebogen als een vrouw die uit het raam leunt, haar borsten zichtbaar in de halsuitsnijding, en die blik die een man tegen de muur spijkert. Ze speelde piano als een kind dat zit te kleuren; met haar tongtip in de linkerkant van haar mond. Precies wat ik jou heb zien doen als je je concentreerde op wat je schreef. Maar jij had niet haar grote handen, die ze heksachtig kromde boven de toetsen; je kleine handen waren de zwakte van je lichaam, en het levende bewijs dat je ook een eigen leven had verdiend in plaats van dit kostuumdrama met je eigen ongekende zus.
We zagen elkaar in hotelkamers omdat ze niet verdroeg dat ik bij haar thuis kwam. Ze bracht haar speeltjes mee in haar handtas - haar mesjes, kettingen en knijpers waarmee ze zichzelf pijnigde terwijl ik in haar was. Ze vloekte en jammerde in een taal waar ik geen jota van begreep; ze weigerde me overigens te zeggen wat het was. Nu en dan verliet ik de kamer met een
| |
| |
verband om mijn hand of een plakker op mijn wang. Een enkele keer ben ik echt bang geweest en ben ik met de hand op mijn kruis de badkamer ingevlucht. Ik hoorde haar lachen; toen ik even later de badkamer uit kwam, lag ze te slapen als een kind, met de schaar nog in haar hand.
Een andere keer probeerde ik haar te tekenen; ze werd vuurrood, vroeg hitsig van verontwaardiging wat ik van plan was, rukte het blad uit mijn handen en siste: ellendige idioot. Ik heb het later nooit meer geprobeerd, behalve die ene keer toen ze sliep en ik ook haar geslacht tot in de fijnste details tekende. Ik liet het blad achter op de kamer en verdween. Ze verbood me toen over de telefoon haar nog te zien; maar een paar weken later zat ze weer in het café waar ik haar had ontmoet en rookte als een bezetene. Ik liep op haar toe, ze stond op, ik kuste haar tussen neus en lippen en we gingen samen naar buiten.
Telkens wanneer alles tussen ons voorgoed verknoeid leek, liepen we elkaar weer tegen het lijf en begonnen de dingen van voren af aan. Ik leerde alles op te geven omdat onze relatie op een boemerang leek. ‘Gooi het weg, gooi het weg, dan krijg je het terug.’ Deze woorden van een dichter uit de stad waar ik haar ontmoette bleven me achtervolgen. Ik begon van de oorlog te dromen - steeds weer situaties waarin ik een verdrinkende, gewonde, vallende vriend niet kon helpen en hijgend van spijt en frustratie wakker werd. Hoe meer ik probeerde me los te maken van deze nachtmerries, hoe sterker ze terugkwamen; verdringing verhevigt de beelden binnenin. Deze beelden vermengden zich met de scènes met Jelina, zodat ik na een tijd droomde dat zij, een gewond soldaat, door mij uit de zuigende modder werd getrokken waarin ze reeds half verstijfd van kou en bloedverlies had liggen sterven. Maar telkens als ik dat karwei bijna klaarspeelde, zonk ik zelf weg in een duistere blubber, die me tegelijk deed wakker schrikken. Elke droom over mijn eigen dood gooide me wanhopiger en intenser terug in de liefde met Jelina. Na een tijdje werd ik slapeloos, zat te roken en naar buiten te kijken, waar de laatste nachtbrakers lallend door de straat liepen.
De intensiteit tussen Jelina en mij werd ondraaglijk, ook geestelijk. We zagen elkaar nog een keer per week, kwamen gekwetst, uitgeput en emotioneel volslagen stuurloos terug uit deze ontmoetingen, zwoeren dat we elkaar niet meer wilden zien en belden hooguit vijf dagen later elkaar weer op. Dat duurde zo enkele maanden. Daarna gingen we samenwonen. De scènes namen af, er leek een soort van harmonie te ontstaan die ik, lieve Ninja, uiteindelijk alleen bij jou echt heb gevonden. Het zijn vooral de beelden uit die periode die ik soms ternauwernood kan onderscheiden van de tijd waarin ik jou heb gekend, hoevele jaren later dat ook was.
Op een dag begon Jelina onrustig te worden; ze sprak over een schuld die ze niet kon uitwissen; over beelden die haar 's nachts bestookten. Toen ik na lang aandringen zei dat ik niet kon leven met een partner die me niet liet delen in haar geheime kwelling, zei ze me dat het met haar familie te maken had. Het heeft nog maanden geduurd eer ze me vertelde dat ze een jongere zus had, die ze niet meer had teruggezien sinds haar eerste levensjaar. Die
| |
| |
zus, zei ze, moest nu ongeveer zestien zijn, een jong meisje dus, en ze was nieuwsgierig om haar te zien. Ze had gehoord dat de familie een groot feest zou houden, de aanleiding is me ontgaan, ik geloof dat jullie vader met pensioen ging. Ze had ook haar ouders zo lang niet meer gezien, en misschien was dit een aanleiding. Maar uiteindelijk ging ze weer twijfelen, ze kon haar trots niet vergeten zei ze, en bovendien wist ze dat haar zuster niet eens van haar bestaan op de hoogte was. Ze ging dus niet en sprak er niet meer over. Vanaf dat ogenblik begon ik haar geregeld uit te vragen, meestal met weinig resultaat; vaak liep ze geërgerd naar buiten en zei dat ik haar met rust moest laten.
Ze was vierendertig, een vrouw in de volle bloei van haar leven, en tegelijk had ze iets van een roofdier dat altijd op zijn hoede is. Ze begon te drinken - jenever, in dezelfde glazen als waarin ze tevoren hele voorraden plat water naar binnen had gegoten. Ze bleef bloednuchter. Ze verdween soms een paar dagen. Kwam dan terug en wou dat ik alles liet vallen om bij haar te zijn, wat ik meestal liefdevol en opgelucht deed. Maar op een keer bleef ze weg. Ik wachtte in uiterste spanning enkele dagen, en begon ten slotte, na anderhalve week, te beseffen dat ze nooit meer terugkwam. Na anderhalf jaar kreeg ik twee enveloppes in de bus. De ene bevatte een kaartje van Jelina, die me schreef vanuit Abidjan, waar ze in een bar werkte om rond te komen en de intentie had opgevat om islamitische cultuur te studeren. Haar lange zwarte haren had ze tot tegen haar hoofdhuid afgeschoren.
De tweede brief kwam van haar familie, die haar, in een verzoenend gebaar, uitnodigde om de achttiende verjaardag van haar zus te vieren en de hele zaak eindelijk een keer uit te klaren.
Het feit dat de twee brieven net op dezelfde dag aankwamen interpreteerde ik als een teken. Ik nam me voor, gekwetst als ik was door Jelina's vlucht zonder uitleg (en seksueel jaloers door het feit dat ze in een bar was gaan werken), haar niet te antwoorden, en zelf, als een toevallige passant of een verre kennis, op het feest binnen te raken. Dat moest op een of andere manier kunnen lukken.
Op de aangegeven dag nam ik 's ochtends vroeg de trein, reed door de helft van West-Europa en kwam tegen achten in de stad aan, waar het feest zou plaatsvinden. Ik liet me per taxi naar het opgegeven adres brengen en stapte uit bij een massief, officieel gebouw, waar op dat moment voortdurend mensen aankwamen die elkaar in de armen vielen. Blijkbaar ging het om een groot feest met heel wat officiële uitnodigingen, iets wat het me makkelijk maakte om binnen te raken. Ik noemde mezelf de echtgenoot van Jelina Braun en kwam er op die manier moeiteloos in. Ik liep door de grote hall, de brede roodbeklede trappen op, en kwam in een grote zaal met parket en kristallen luchters. Daar stonden een honderdtal mensen in avondkledij met elkaar te praten, te drinken en te lachen. Ik voelde me als een spion die van de anonimiteit gebruikmaakt en luisterde hier en daar enkele nietszeggende gesprekken af. Jelina had blijkbaar een grote familie; hier en daar herkende ik iets van haar trekken - de rechte, spits toelopende neus die haar zo aantrekkelijk en autoritair maakte of de felle boog van haar hoogmoedige wenkbrauwen. Op een bepaald ogenblik zag ik een ranke
| |
| |
man van vijfenzestig, levendig en met een strakke, geconcentreerde blik. Ik begreep in een flits dat ik naar jullie vader keek. Net nam hij een geschenk in ontvangst, hij deed dat met egards en grote beschaving (het soort van geroutineerde verbazing dat altijd een beetje beledigend is voor de schenker).
Ik had een glas champagne in de hand, ik wou even nippen om mezelf niet toe te staan al te veel te staan staren, maar iemand liep tegen mijn arm aan, zodat ik de helft van het glas over mijn lichtgrijze pak heen kreeg. Meteen begon een meisje zich te verontschuldigen, en ikzelf te zeggen dat het niet erg was... Tot ik in haar ogen keek. Ja, Ninja, je was Jelina. Achttien jaar, schutterig en nog wat onzeker, dat wel, maar ik duizelde bij wat ik zag. Zelf keek je me nietsvermoedend lachend aan, zei dat ik mee moest komen achter de schenkbank waar je servetten wist liggen waarmee je de vlek kon deppen, je zei dat champagne geen vlekken maakt en de hele zaal begon te kantelen en te wentelen en ik hoorde niets meer dan een vaag, eindeloos murmelen van stemmen. Je zag dat ik bleek wegtrok rond de neus en vroeg of het wel goed met me ging. Omdat ik de strekking van je woorden amper begreep, trok je me bezorgd mee en liet me op een stoel zitten. Na een tijdje trok de onpasselijkheid weg, maar ik kreeg migraine. Tegelijk wou ik niet dat je wegging; ik was op slag zo verschrikkelijk, belachelijk verliefd op je, dat ik geen ogenblik kon dulden dat je ook maar een paar meter verder zou zijn en met iemand anders praten. Je zag het en het amuseerde je. Omdat je het daar toch maar een saaie bedoening vond, al die officiële poespas, bleef je naast me zitten, al moest je geregeld beleefd met het hoofd in gene of deze richting knikken of even wuiven met die kleine, verwonderlijke, aandoenlijke hand van jou. Ik kwam mijn verbazing niet te boven: je trekken, je lichaam, je manier van praten, alles aan jou was Jelina, maar alsof ze in een magische bron was gevallen die haar de eerste jeugd terug had gegeven en, wat meer was, een verandering die haar beroofd had van de sombere, zwarte drank die in haar ziel klotste als altijd naderend onheil. Hier zat Jelina, maar zonder haar doem die me zo verslaafd had gemaakt. Droevig en ontgoocheld en in de steek gelaten als ik door
Jelina was, zat ik hier met haar ideaalbeeld te praten. Na nog enkele glazen champagne overviel me een diepe sentimentaliteit; ik vroeg je om een sigaret, je zei dat je die zou halen voor me, maar toen ik zag dat je daarvoor moest opstaan greep ik je bij de pols en zei: blijf alsjeblief naast me zitten, en ik voelde een belachelijke ontroering in mijn keel omhoogkomen. Je bent een beetje gek, zei je met een gespeeld strenge blik, en toen deed ik het. Ik kuste je tussen neus en bovenlip. Je schrok, sloeg je handen voor je gezicht en je schouders schokten even heel licht. Ik vroeg of je mee naar buiten wou, op het grote terras waarvan de deuren inmiddels wijdopen waren gezet. Je liep mee, moest even naar je vader toe die je iets vroeg waarop je lachend nee schudde met het hoofd, je kwam terug en toonde me uit de verte je moeder - een vrouw die weinig van jullie beiden weg had - en liep met me mee. Ik zag de stad liggen onder ons, vage zomernevel, avond op een feest in een wijk die ik niet kende. Ik wist dat er iets zou gebeuren. Ik begrijp de tekens nooit, maar ik weet wel wanneer ze er zijn.
| |
| |
Je vertelde over je studies, over het feit dat je als enig kind erg verwend was geweest, zij het een beetje eenzaam zo nu en dan, over je plannen om in Praag te gaan studeren.
We sloten aan bij de rij voor het buffet, namen een bordje, plempten er lukraak allerlei verfijnde vormlozigheden op, en plots was je weg. Ik keek verbluft om me heen, ging zitten op een van de stoelen aan de kant, schrokte mijn bord leeg, schopte het glas naast mijn stoel om, en werd aangeklampt door een grijze snorrenmans met gouden pinkringen die me zijn hele onbenullige leven begon te vertellen. Ik onderging het een tijdje, sprong toen op en zei dat ik naar de wc moest, liep de hele zaal door en vond je niet meer.
Toen zag ik het portret van Khnopff. Het hing pontificaal tegen een hoge schoorsteen. Ik stond aan de grond genageld. Je diepe, stille blik; de aandoenlijk gestrikte witte linten op je schouders; de tedere intimiteit van het Japanse windscherm; je schuin oplopende smalle schouders; de sublieme, rechte lijn van je sleutelbeenderen. Je haren een tint roder dan ze in werkelijkheid waren, de soberheid en onschuld die je zwarte jurk suggereert. Ik bleef een tijd met open mond staan staren, en ging toen weer naar je op zoek.
Plots zag ik Jelina staan. Ik kreeg een klap tegen mijn kop, zo meende ik even, maar ze bewoog niet. Ze keek me aan alsof ze me wou doorboren, maar eigenlijk keek ze niet eens boos of verontrust of verbaasd. Ze spijkerde me alleen maar weer tegen de muur met haar zwarte blik. Ik staarde, de tijd stond stil; Jelina keerde zich om en liep de zaal in. Op dat ogenblik kwam jij uit een van de toiletruimtes op me toelopen en zei: zocht je me? Ik slikte, knikte nee en zei ja, en liep achter je aan als een schoothondje. Inmiddels waren hier en daar mensen aan het dansen gegaan. Zonder een zweem van aarzeling nam je mijn hand en zei: kom. Dus dansten we. Ik rook en voelde je lichaam, een veel te heftig verlangen stuwde in me op. Ik werd weer onpasselijk. Tot mijn verbazing voelde ik je dichter tegen me aandringen, totdat je in mijn hals ademde en niets aan duidelijkheid te wensen overliet. Ik probeerde je een beetje te ontmoedigen - hier en daar zag ik mensen afkeurend kijken naar die ouwe bok tegen wie dat groene blaadje zich aanschurkte. Maar plots zag ik, achter in de zaal, de ijskoude, doorborende blik van Jelina.
Ik danste met haar beeld in jou, en toch stond ze daar - in deze onmogelijke spiegeling van heden en verleden hing ik als een vlieg in een web. Jelina keek misprijzender dan ik haar ooit had zien kijken. Ze rookte en had een glas in de hand, water leek het, maar ik wist wel beter. Ik wendde mijn blik af; jij had niets in de gaten. De enige keer dat je je onmogelijke toekomst had kunnen zien, Ninja, is aan jou voorbijgegaan in de roes van je eerste verliefdheid.
Je werd een beetje handtastelijk na een paar keer dansen; vroeg me om mee te gaan naar een andere etage. Ik kon je niet weerstaan, hoewel ik met zoveel woorden protesteerde. Ik weet niet wat me overkwam; nieuwsgierigheid misschien, het verlangen om te zien wat er voor mijn eerste ervaring met Jelina lag? Alsof jij me kon terugvoeren naar de oorsprong die er met haar nooit leek te zijn geweest. Een oorsprong die zij verfoeide en minachtte,
| |
| |
jij namelijk, haar gehate kloon, die haar de rechtmatige plaats in haar leven had ontnomen?
Maar je had me reeds meegetrokken in een kleine dienstkamer van het gebouw, waar je me hartstochtelijk begon te kussen met je kleine, strakke mond. Ik voelde voor het eerst het lichaam van de achttienjarige Jelina, soepel en nog gesloten, en ik had het gevoel dat ik iets volkomen verbodens deed.
Ik was ingesponnen in een verbond dat ik niet kon doorgronden; ik remde je enthousiasme af, zei dat we niet zo ver moesten gaan. Een ober opende de deur en zag ons staan. Hij mompelde iets, sloot de deur weer, en klopte aan. We fatsoeneerden onze kleren en stapten naar buiten. Weer stond Jelina ergens toe te kijken - ik geloof halfweg op de trap boven ons, maar je zag haar niet.
Ik geloof dat het de laatste keer was dat ik haar heb gezien; soms denk ik haar nog ergens op de tram of in de straat te hebben opgemerkt, maar ik kan me vergissen. In elk geval keerde ik na het feest terug met de trein, en begon brieven van je te ontvangen - hartstochtelijke, naïeve brieven, een godsgeschenk waarvan ik niet wist wat ik ermee moest aanvangen. Ik bleef alleen wonen, wachtte eigenlijk nog steeds op de terugkeer van Jelina, en zo verstreek een jaar. Daarna ging je daadwerkelijk in Praag studeren en werd algauw twintig.
Eindelijk liet ik me overhalen je terug te zien. Ik kwam in het station aan op een septemberdag, er hingen vlaggen in de stationshal, een man op een brancard werd snel weggevoerd, de stad overweldigde me. Je stond me op te wachten op het perron; weet je nog wat je me toen ten geschenke gaf? Het ligt hier voor me, het blinkt nog steeds zoals toen, dertig jaar terug.
Hier in ons buitenhuis geuren de belles de nuit, nu de avond valt. Er hangt een geur van zwavel over de garrigue, wellicht de eerste grote zwammen. Je herinnerde je later dat ik huilde nadat we de eerste keer in je studentenbed samen waren geweest; ik was te laf je over je zus te vertellen. Je bent moeten doodgaan voor ik het durf te bekennen.
Maar het is niet daarom dat ik je schrijf. Ik heb vorige week, en mijn hand trilt bij het schrijven, Jelina met een mes neergestoken. Nu je dood en begraven was, had ze me weten te vinden. Ze was indrukwekkend, groter dan ik me herinnerde, met een bles witte haren in het zwart en die nog zwarter lijkende ogen. Misschien een beeld van hoe je zou zijn geweest als je langer had geleefd. Ze kwam op me af in het smalle keiensteegje hier bij de rotswand. Ik dacht een geestverschijning te zien, maar ze nam me bij de pols en grijnsde onhandig. Ik trok me los, en plots had ze een mes. Ik weet niet wat ze van plan was; wellicht alleen maar me een beetje aan het schrikken maken, iets wat godvergeten ridicuul is voor een vrouw van haar leeftijd. Maar ik schrok, trok het mes uit haar hand, en ze sloeg op me in met haar vuisten. Ze raakte me in het rechteroog. Ik zag een witte flits en voelde een stekende pijn, dacht er niet meer aan dat ik het mes in de hand had en sloeg bliksemsnel terug. Het mes boorde zich diep in haar hals. Ze zonk als een
| |
| |
geschoten lam in elkaar; gaf geen kik; lag daar dood te bloeden. In haar laatste ogenblikken leek ze plots teder, zacht en berustend - ze leek nachtmerrie-achtig veel op jou, en haast even jong in haar naderende dood. Ik ben gevlucht, omdat ik niet kon geloven wat ik gezien en gedaan had. Thuis ben ik aan het portret begonnen dat nu voor me staat.
Ik weet nu, lieve, dat ik het beste wat ik ooit geschilderd heb, morgenvroeg eigenhandig zal vernietigen om eindelijk van jullie blik verlost te zijn.
|
|