| |
| |
| |
Lieven Baeyens
Montaigne en de dood
Michel de Montaigne, Op dood of leven (vertaald door Hans van Pinxteren), Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1995.
Een proeve van zeven, idem, 1993. Essays (vertaald door Frank de Graaf), Boom, Amsterdam-Meppel, 1993. Reis naar Italië (vertaald door Anton Haakman), Meulenhoff, Amsterdam, 1992.
Dood
Dood kan ‘het sterven’ zijn of ‘de toestand na het sterven’. Doodgaan. De dood trad in. Zij stierf. Hij stierf. De dood vinden. Omkomen. De dood onder ogen zien. Zich erop voorbereiden. Door de dood ontvallen. Weggerukt worden. Met de dood voor ogen. Vlak bij de dood. Een natuurlijke, zachte dood of de hongerdood sterven. Klinische dood. Stilstand van hart en ademhaling. Aan de dood blootgesteld. Ten dode opgeschreven zijn. Moeten sterven. Duizend doden sterven. Duizend angsten uitstaan. In elk woordenboek zijn er andere verklaringen te vinden voor het woord ‘dood’. Elke dood wordt ook op een andere wijze ervaren. Elke periode gaat er op een eigen manier mee om. Elke tijd heeft eigen codes met betrekking tot de dood. Letterlijk betekent het ‘in de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven’. Dood is het intreden van deze toestand, het ophouden van de stofwisseling en de andere levensverrichtingen. In wetenschappelijke zin wordt dood bij de mens gedefinieerd als hersendood: het onherstelbaar geëindigd zijn van de gehele hersenfunctie, inclusief die van de hersenstam. Niemand ontkomt aan de dood. De thema's van liefde en dood keren voortdurend weer in teksten van schrijvers, dichters of filosofen. Het zijn vaak belangrijke thema's. Michel de Montaigne heeft dit onderwerp niet gemeden. De uitdrukking op leven of dood vechten geeft weer dat er zo gevochten wordt dat een der strijders moet sterven. Een mooie dood sterven is heengaan zonder doodsstrijd.
| |
Leven
Leven (leefde, heeft geleefd) wordt van organische wezens gezegd en betekent zich in de toestand bevinden waarin de ver- | |
| |
schillende functies en eigenschappen die samen het ‘leven’ vormen aanwezig zijn. Niet dood. In leven zijn. Van zaken en voorstellingen bestaan er verklaringen in meer figuurlijke zin: de kunst leeft door innerlijke beweging of dat portret leeft. Men herkent er dadelijk de levende persoon in. Leven als zelfstandig naamwoord is de naam van een niet nader te definiëren complex van eigenschappen en functies van georganiseerde wezens en het zich bevinden in die toestand waarin deze op natuurlijke wijze werken. Ook datgene wat die toestand veroorzaakt en de kracht om hem voort te zetten. Zijn leven loopt op een eind wil zeggen dat hij spoedig zal sterven. Een strijd op leven en dood. lets in het leven roepen is iets doen ontstaan, ook figuurlijk gezegd van zaken en abstracties; oprichten, instellen. Het leven schenken aan, baren. In minder stoffelijke zin wordt het leven beschouwd als het geheel der verschijnselen waarmee men in deze wereld te maken heeft. Het leven gaat snel voorbij. Zo is het leven nu eenmaal, bijvoorbeeld. Iemands bestaan van zijn geboorte tot zijn dood met betrekking tot wat er in die tijd met hem is voorgevallen.
| |
Een gebeurtenis
Voor Michel de Montaigne is sterven zowat de opmerkelijkste gebeurtenis in een mensenleven. In zijn essay ‘Hoe je over andermans dood moet oordelen’ staat hij hierbij stil. ‘Als wij oordelen over de onverschrokkenheid van anderen bij hun sterven - en sterven is zonder twijfel de opmerkelijkste gebeurtenis in een mensenleven - moeten wij één ding goed in de gaten houden: dat de mensen bijna niet willen geloven dat het al zover met ze is. Maar weinigen die sterven zijn ervan doordrongen dat hun laatste uur geslagen heeft, en bij geen enkele gelegenheid laten wij ons zozeer door valse hoop misleiden.’ Montaigne stelt vast dat mensen zichzelf belangrijk vinden en dat de hele wereld op de een of andere manier onder ons sterven gebukt gaat en met ons te doen heeft. Dood als natuurlijk einde van alle organisch leven is tegengesteld aan het onbegrensd ‘doorgeven’ op cellulair niveau van levende materie. ‘Omdat onze ogen zijn aangetast, lijkt het of ook de dingen om ons heen zijn aangetast: wij menen dat de dingen verloren gaan als onze blik zich daar met meer kan op richten.’ In zijn essays relativeert Montaigne het sterven alsof de oneindigheid zich druk zou maken om onze kleine wederwaardigheden, alsof bij het sterven ook het licht van de sterren zou wegsterven, zoals Plinius schrijft. Bij het woord ‘dood’ spreekt men van het afsterven van een organisme als geheel. Het heengaan als gebeurtenis, als
| |
| |
voorval. De dood is iets wat niet meer veranderd kan worden. Over de dood kan wel gesproken of nagedacht worden. Het blijft een complex gebeuren met tal van consequenties en bepaalde effecten. Ook al stelt Montaigne dat leren sterven het ware filosoferen is, toch vindt hij dat de meeste mensen door de voorbereiding op de dood hun leven verknoeien, ‘want dat de dood wel het einde, maar niet het doel van het leven is’. Regelmatig spreekt Montaigne in zijn essays de overtuiging uit dat je om goed te leven goed met de dood moet weten om te gaan: ‘dood en leven ervaren als een onlosmakelijk geheel’. (Hans van Pinxteren) In het essay ‘Filosoferen is leren hoe je moet sterven’ schrijft Montaigne: ‘Je instellen op de dood is je instellen op de vrijheid. Als je hebt geleerd hoe je sterven moet, heb je afgeleerd slaaf te zijn. Als je op de dood bent voorbereid, ben je los van alle onderworpenheid en dwang. Als je hebt ingezien dat het leven verliezen met erg is, kan het leven je niets ergs meer brengen.’ De dood maakt deel uit van de universele orde en is volgens Montaigne onderdeel van het leven van de wereld. ‘Zoals bij onze geboorte ons alle dingen werden geboren, zo gaan bij onze dood alle dingen weer dood. Daarom is het even dwaas erom te treuren dat wij er over honderd jaar met meer zullen zijn als om het feit dat wij honderd jaar geleden nog niet leefden.’ Het bestaan dat je geniet, behoort evenzeer aan de dood als aan het leven toe. ‘De dag van je geboorte is net zo goed de eerste stap op weg naar de dood als naar het leven.’
| |
Verandering
‘Nog nooit hebben twee mensen hetzelfde over één onderwerp gedacht, en het bestaat niet dat je twee volkomen identieke opvattingen tegenkomt, noch bij twee verschillende mensen, noch bij een en dezelfde man op verschillende tijdstippen.’ Om het woord verandering te verklaren, werken voorbeelden als ‘het weer verandert’ of ‘de wind verandert’ nog het best, dit wil zeggen dat zij ‘anders’ worden. ‘De kleur is veranderd’ of ‘de tijden veranderen’. Het zijn voorbeelden van verschijnselen die anders worden, zich wijzigen. Een organisme kan zich wijzigen, dit wil zeggen dat de organische bouw ervan kan veranderen. De structuur van de samenhang der delen van een functioneel, dus dynamisch geheel kan gewijzigd worden. Het denken en de taal kunnen tot een organisme herschapen worden. Leven en dood werken hierop in. Er ontstaan wisselwerkingen, minimale veranderingen. Groeien is veranderen, toenemen of meer worden. Toch blijft het groeiproces fragmentarisch, schrijft Montaigne: ‘Wij zijn niets dan stukjes en beetjes, verweven tot zo'n vormeloos en onsamenhangend geheel
| |
| |
dat elk onderdeel, elk moment, een eigen rol speelt. En er bestaat evenveel onderscheid tussen ons en onszelf als tussen ons en de ander.’ Bij de dood houdt het veranderen op. Montaigne beschrijft niet het zijn, maar wel de overgangen, niet de overgang van de ene periode naar de andere, maar van dag tot dag, van minuut tot minuut zelfs. ‘Ik moet mijn verhaal met het uur bijstellen. Ik kan aanstonds veranderen, met slechts bij toeval, maar ook welbewust.’
| |
Beweging
In het door godsdienst- en burgeroorlogen geteisterde Frankrijk heeft Michel de Montaigne in zijn essays door zelfonderzoek en observatie van de hem omringende wereld een raak beeld geschetst, vaak chaotisch, verrassend en vol beweging. De zestiende eeuw komt levendig te voorschijn tegen een achtergrond van klassieke schrijvers en denkers. Ook in zijn manier van citeren klinkt deze zin voor beweging, leven en voortgang indringend en voortdurend door: speels, anarchistisch, analyserend, confronterend en toch in dialoog met de lezer. Woorden en zinnen worden van plaats veranderd. Gedachten of onderdelen van het denken worden steeds in nieuwe contexten geplaatst, tegen andere achtergronden gesitueerd. Zo ontstaat een weefsel van teksten en standpunten, een steeds opnieuw proberen en herformuleren. Het herschrijven van zijn oorspronkelijke teksten of het opnieuw becommentarieren moet in dit licht worden gezien. Het veranderen van de staat van zaken, van meningen en opvattingen wordt de drijfveer van zijn schrijven en dit gedurende het laatste derde deel van zijn leven. ‘De wereld is slechts een schommel die nooit tot stilstand komt. Alles is voortdurend in beweging, de aarde, de rotsen van de Kaukasus, de piramiden van Egypte, zowel krachtens de universele beweging als vanuit zichzelf. Zelfs de bestendigheid is niets anders dan een heel trage beweging.’ In het essay ‘Over de wisselvalligheid van onze daden’ stelt Montaigne dat men zich geen twee keer in dezelfde gemoedstoestand bevindt: ‘Als ik op verschillende manieren over mijzelf spreek, komt dit omdat ik op verschillende manieren naar mezelf kijk. Alle tegenstellingen kan ik, afhankelijk van de omstanditheden en het standpunt dat ik inneem, in mijzelf ontdekken.’ Er is niets wat hij met volledige zekerheid over zichzelf kan zeggen. De morgan weet met wat de avond brengt. Het bestaan is onbestendig. Tout passe, tout casse, tout lasse.
| |
Onbestendigheid
Onbestendig is ongestadig of wisselvallig, aan allerlei veranderingen onderhevig. Zoals het weer onbestendig kan zijn, zo is de
| |
| |
menselijke natuur ook voor veranderingen vatbaar; men kan spreken over de zoektocht naar onbestendig geluk. Mensen zijn steeds opnieuw aan het proberen om rust te vinden in dit permanente zoeken. Tempora mutantur, nos et mutamur in illis. De tijden veranderen en wij met hen. Vaak zonder dat wij er ons van bewust zijn, veranderen we, onze opvattingen, onze gewoonten, onze smaak. Verandering doet leven. Veränderung macht Leben. Change brings life. Varietas delectat. Door de menselijke handelingen te willen beschrijven confronteert Montaigne de lezer met het feit dat die niet onder één noemer zijn te plaatsen omdat ze voortdurend met elkaar in tegenspraak zijn. Onstandvastigheid is volgens hem het meest verbreide en in het oog lopende gebrek in onze aard. ‘Ik kan in niets zo moeilijk geloven als in de standvastigheid van de mens en vind niets zo aannemelijk als zijn onstandvastigheid. Wie het gedrag van de mens op de keper beschouwt, elke daad afzonderlijk, heeft meer kans tot de waarheid te komen.’ Hij schrijft dat de mens meer geneigd is zijn begeerten te volgen al naar de wind der omstandigheden. ‘Wat wij willen, bedenken wij pas op het moment dat wij het willen.’ Hij stelt vast dat we elke dag weer wat nieuws bedenken en onze stemmingen zo veranderlijk als het weer zijn. Volgens Montaigne moeten alle daden afzonderlijk worden beoordeeld en kunnen ze het best gerelateerd worden aan de omstandigheden waaruit ze voortkomen ‘Zonder te vervallen in een diepgaand onderzoek of er verder conclusies uit te trekken.’
| |
Onstandvastigheid
Onstandvastig is zich niet gelijk blijvend, veranderlijk. Men spreekt vaak van onstandvastig weer of van een onstandvastig evenwicht, gewoonlijk wankelbaar evenwicht genoemd. Veranderlijk van natuur, weifelend, onstanbiel, niet standvastig. Montaigne schrijft hier vaak over: ‘Wij weifelen tussen verschillende meningen; wij willen niets uit eigen beweging, niets onvoorwaardelijk, niets onveranderlijk.’ Alsof we alleen maar door de wind van het toeval worden voortgedreven, vanuit de eigen onstandvastigheid schrijft hij in het essay over de wisselvalligheid van onze dagen. Alsof het leven en het denken zelf voortdurend in ontbinding zijn, maar dan in de betekenis van losmaken. Ontbinden is in eerste instantie ‘wat of wie gebonden is losmaken.’ Bevrijden van het voorgaande. Telkens opnieuw probeert hij ideeën over zichzelf, over de mensen of de menselijke verhoudingen los te koppelen van vorige standpunten. Hij is bezig met het beschrijven, het nuanceren, het herschikken van de elementen van een proces, een geleidelijk ontbindingsproces; hij is niet op zoek naar een sluitend filosofisch systeem; hij
| |
| |
is zich ook bewust van de tegenstrijdigheden in zijn essays, ‘ook omdat hij steeds nieuwe invallen en gedachten toevoegt aan de eerder geschreven essays, zonder - naar zijn eigen zeggen - ook maar iets van het vroeger betoogde te hernemen’. (Hans van Pinxteren) Het is een bundel schetsen van een en hetzelfde model, gezien onder een steeds wisselend licht en in steeds andere posities. ‘Je ne peins pas l'être, je peins le passage.’
| |
Leven is vorm geven aan de dood
Montaigne zegt dat elk moment dat je leeft van je leven af gaat en dat je je hele leven bezig bent vorm te geven aan de dood. ‘Je bent in de dood zolang je in leven bent, want pas als je niet meer in leven bent, heb je de dood achter je gelaten.’ Hij beweert dat je na het leven dood bent, tijdens het leven stervende en dat de dood de stervende veel harder treft, veel dieper en intenser dan de dode. ‘Het leven zelf is goed noch kwaad: het is maar welke plaats je zelf voor het goed en het kwaad in wilt ruimen. En als je één dag hebt geleefd, heb je alles gezien. Eén dag is zoveel als alle dagen. Er is geen ander daglicht, geen andere nacht. Deze zon, deze maan en sterren, deze hele constellatie is dezelfde als die waarvan je voorouders genoten hebben en die je achterkleinkinderen zal verblijden.’ En hij gaat verder door te beweren dat in het ergste geval de wisselingen en bedrijven van het toneelstuk dat hij opvoert zich voltrekken in een jaar. ‘Als je goed hebt opgelet, weet je dat in de opeenvolging van mijn vier seizoenen de kindertijd, de jeugd, de volwassenheid en de ouderdom van de wereld ligt besloten. En daarmee is het spel gespeeld. De wereld kan niets anders bedenken dan opnieuw beginnen. En zo altijd maar door.’ Wat je achterlaat aan ‘tijd’ was al net zo min van jou als de tijd die voor je geboorte ligt en heeft al net zo min betrekking op jou.
| |
Het ontbreken van een systeem
Het literaire genre van de ‘exempla’, werken waarin spreekwoorden, gezegden of spreuken uit de oudheid werden verklaard, kende gedurende de middeleeuwen en de renaissance een groot succes. Montaigne verwijst voortdurend naar citaten en referenties van de door hem geliefde auteurs en denkers. Hij wisselt deze zonder veel systeem af met anekdoten en alledaagse details, schetsen en impressies, commentaren en dagboeknotities. Hij hoopte via literatuur en levenservaring een oeuvre na te laten waarin de kennis van de mens en van zijn bestaan centraal zou zijn. ‘Hierbij ging hij steeds uit van heel concrete situaties: nooit heeft Montaigne een filosofi- | |
| |
sche methode aan de werkelijkheid willen toetsen. Vandaar dat er geen leidraad in zijn oeuvre gevonden kan worden: noch een chronologie, noch een vooropgezette theorie structureren het werk, dat langzamerhand evolueerde tot een zoektocht naar de eigen identiteit.’ Zoals hij in zijn voorwoord ‘Aan de lezer’ in 1580 duidelijk maakte, werd hij zelf de materie of het onderwerp van het boek. Via losse gedachten over de wereld die hem omringt, zoekt hij naar zichzelf en naar duidelijkheid over die wereld en de tijdgeest. Het lezen van dit contrapuntisch opgebouwd ‘citatenweefsel’ en zijn eigen standpunten geeft het hedendaagse publiek de kans het ritme van zijn denken te volgen, de associaties die de feiten bij hem opwierpen min of meer te achterhalen en het ontbreken van rechtlijnigheid te onderkennen, niet als gemis maar als kracht. ‘Hoewel de essays zonder twijfel autobiografische elementen bevatten, kan men ze niet bestempelen als memoires, noch als een dagboek of als een levensrelaas: ze vormen een “open werk”, verwant aan wat de rederijkers een “ordo neglectus” noemden, een weinig gestructureerd oeuvre vatbaar voor aanvullingen en wijzigingen - de verbeteringen van Montaigne, die tot driemaal toe zijn tekst volledig
heeft herzien, getuigen ervan.’ De ons omringende wereld, stelt Montaigne vast, is in voortdurende beweging: elk individu is bovendien vatbaar voor verandering, dus ook de auteur zelf die, wil hij een eerlijke beschrijving van zichzelf geven, zijn onderwerp op lenige of flexibele wijze moet behandelen. De methode hiervoor ligt echter niet vast. Bij een systeem denkt men aan een geleed en geordend geheel, een stelsel. In zijn essays is het systeem een complex beschrijven van ervaringen, niet meteen volgens de wetmatig-heiden van een ordenend beginsel. Er moet strikt genomen niets vastliggen. Het wordt veeleer een zogenaamd ‘open systeem’, een samengesteld en betrekkelijk zelfstandig geheel. Dit geheel bestaat voornamelijk uit zijn persoonlijke ideeën, die permanent in confrontatie staat met de citaten van de klassieken, in discussie met tijdgenoten of in relatie tot gebeurtenissen en verschijnselen tout court. Door ‘zichzelf’ te observeren in zo concreet mogelijke situaties, bestudeert Montaigne in feite het ‘algemeen menselijke’. Elk individu beoordeelt de omgeving, de medemens en de gebeurtenissen op basis van criteria, die hij uit eigen leven en uit eigen ervaring haalt. De diepgang van die mensenkennis is dus volgens Montaigne in grote mate afhankelijk van zelfkennis.
| |
Overeenkomsten met het chaotische van orze tijd
Montaigne leefde in een tijd waarin wetenschappelijke ontdekkingen zo talrijk waren dat zelfs de meest vaste zekerheden onjuist
| |
| |
bleken te zijn, en de twijfel zich langzamerhand als denkmethode zou bevestigen. Vaak neemt hij de onzekerheid als enige zekerheid. In onze tijd beseffen wij dat er méér vragen dan antwoorden zijn en er zich steeds nieuwe problemen aandienen, die de menselijke rede geleidelijk maar vaak nauwelijks de baas kan. Processen zijn in beweging gezet en evolueren onomkeerbaar en onlosmakelijk met vorige processen verder. Overeenkomsten met Montaignes tijd kunnen op velerlei vlak onderkend worden. Wat uit het menselijke verstand voortvloeit, zoals de wetten, de afspraken, de oordelen en opvattingen, de zeden en gewoonten, is bijgevolg vatbaar voor verandering en dient volgens Montaigne met omzichtigheid en verdraagzaamheid te worden gehanteerd. ‘De menselijke rede is beperkt, ze brengt zorg, kwelling en twijfel met zich mee. De wijste mens weet alleen dat hij niets weet. De mens kan de waarheid slechts heel onnauwkeurig benaderen. Men kan alleen veronderstellingen maken.’ (MEW) Onze tijd wordt gekenmerkt door een chaos van denkbeelden en zienswijzen, een blijvende staat van ongeordendheid, een quasi algemene toestand van verwardheid en toch schept deze baaierd veel mogelijkheden. Onze tijd is een ongemeen boeiende tijd. In Montaignes tijd dwong deze warreling van mogelijke oplossingen en eventuele uitwegen tot scepticisme, tot twijfel, tot bezinning en herdenking. Zijn essays getuigen hiervan. Zijn gematigd scepticisme dat tot uiting kwam in zijn devies ‘Que sais-je?’ geeft uitdrukking aan zijn streven tot zelfkennis als houvast in verwarde tijden. Hij was ervan overtuigd dat ieder mens het volledige beeld van de menselijke natuur in zich draagt. Hij onderzocht zichzelf in die woelige en catastrofale context in de hoop daardoor voor anderen nuttig te kunnen zijn. Het was niet zijn bedoeling deze essays, deze proeven of pogingen om persoonlijke ervaringen naar buiten te brengen, aan de lezer op te dringen, maar hij
wilde dat ieder zich van zijn eigen verantwoordelijkheid bewust zou worden. ‘Ik heb het net zomin om u te dienen als voor mijn eigen roem geschreven.’
| |
We denken bijna nooit over het heden na
Dit is de aanhef van een hoofdstuk uit De vergissing van Descartes van Antonio R. Damasio, over het vermogen om te redeneren en beslissingen te nemen: ‘We denken bijna nooit over het heden na en als we erover nadenken, dan doen we dat alleen om te zien welk licht het heden op onze toekomstplannen werpt. Dit zijn Pascals woorden en we zien direct hoezeer hij ervan doordrongen was dat we practisch geen oog hebben voor het heden, geboeid als we zijn door het verleden, dat we gebruiken om te plannen wat er
| |
| |
binnenkort of in de verre toekomst moet gebeuren.’ Montaigne vindt het moeilijk om de menselijke handelingen te beschrijven en komt vaak voor de grootste problemen te staan als hij; ze wil verzamelen en onder één noemer brengen, want meestal zijn ze zo verregaand met elkaar in tegenspraak dat het erop gaat lijken dat ze niets met elkaar te maken hebben. Wat is het heden? Hoe omschrijven wij het ‘nu’? Hoe kan iets tot een ogenblik samengebracht worden? ‘Het heden wordt voortdurend verleden en tegen de tijd dat wij de balans ervan opmaken, zijn we, terwijl we vanaf de springplank van het verleden opgaan in de toekomst, alweer in een ander heden. Er is nooit een heden. Ons bewustzijn loopt hopeloos achter.’ Montaigne beweert dat ons doen en laten slechts een aaneenrijging van losse flarden is. ‘Iemand die tevoren niet in grote trekken een vaste koers voor zijn leven heeft bepaald, kan in zijn afzonderlijke handelingen onmogelijk orde aanbrengen.’ In het essay ‘Over de wisselvalligheid van onze daden’ stelt Montaigne dat geen mens een vast plan voor zijn leven opstelt: ‘Wij denken er slechts beetje bij beetje over na. Een boogschutter moet eerst weten waarop hij mikt en vervolgens zijn hand, de boog, de pees en de pijl in de juiste stand brengen. Onze plannen gaan teloor omdat ze geen leidend idee en geen doel hebben. Geen enkele wind waait gunstig voor de schipper die geen haven van bestemming heeft.’ ‘Koopmans goed is eb en vloed’ zegt het spreekwoord. Bezit is onbestendig. Ook tijd ontglipt aan onze controle. Het ‘nu’ is niet te vatten. ‘Heute rot, morgen tot’ betekent ‘heden rood, morgen dood’. Ook het leven zelf is kwetsbaar en kortstondig. Wat is een moment, een ogenblik, een tijdstip? Een ogenblik is eigenlijk de tijd die men voor het opslaan van een blik nodig
heeft, een zeer korte tijdruimte. ‘Het lijkt redelijk een mens te beoordelen naar de meest voorkomende handelingen die hij in zijn leven verricht; maar gezien de natuurlijke wisselvalligheid van ons gedrag en onze meningen, heb ik dikwijls gedacht dat zelfs goede schrijvers het mis hebben als zij ons per se een hechte, onveranderlijke structuur trachten te geven.’ Het heden maakt deel uit van de tijd. Tijd is de voortgang en opvolging van de gebeurtenissen en verschijnselen ‘als een zelfstandige en ononderbroken eenheid beschouwd’. In zijn opstellen over de dood beschrijft Montaigne raakvlakken met de waarneming over tijd. Bij het ordenen van de waarnemingen wordt gebruik gemaakt van tijd en ruimte. Het heden is niet te vatten in tijd, maar maakt er wel deel van uit. ‘Zo zie je hoe in een stromende beek de ene golf na de andere ontstaat, altijd maar door, in rijen zonder eind, volgt de een de ander, en vliet heen, stuwt de ander weer een ander, en gaat voor nog een ander uit, telkens verdwijnt en komt het water weer, steeds is het één beek, waar nooit dezelfde golven zijn.’
| |
| |
| |
Later zag Montaigne de dood meer als een toevallig verschijnsel aan het einde van het leven
‘We brengen onrust in ons leven door onze zorgen over ons sterven en vertroebelen ons sterven door onze zorgen over het leven.’ De dood is de grens, het uiterste, maar met de inhoud van het leven. ‘Het leven moet een doel op zichzelf zijn, zichzelf als plan hebben.’ Het leven zelf vormt de stof van Montaignes denken en zijn essays. Niets is er organischer, maar ook ordelozer dan het leven zelf. De structuur ervan wordt gekenmerkt door structuurloosheid. ‘We gaan met de stroom mee; maar het is een moeizaam proces om tegen de stroom in weer koers naar onszelf te zetten: zo kolkt de zee in verwarring en verspert zichzelf de weg als ze door de kust wordt gekeerd.’ Het kost hem weinig moeite vrede te hebben met wat hier zal gebeuren als hij er flier meer is: ‘Ik heb al genoeg te stellen met het heden,’ zegt hij. Zichzelf leren aanvaarden, zichzelf relativeren, zich vaak door het toeval laten leiden, zich openstellen voor war er kan komen, verdraagzaam zijn of door studie en reizen een wereldbeeld proberen te vormen, het zijn alle facetten van eenzelfde streven en registreren. ‘Wie bang is om te lijden, lijdt reeds omdat hij bang is.’ ‘Wat onvermijdelijk is, moet je leren verdragen.’ Telkens weer kan men citaten in het werk van Montaigne isoleren, waaruit deze appreciatie voor het leven spreekt. Zijn essays vormen een autobiografie, met van feiten maar van gedachten. ‘Wezenlijk daarbij is de beweging van die gedachten, de wijze waarop zijn geest zich roert. “Ik doe niets anders dan komen en gaan, mijn oordeel gaat niet steeds vooruit, maar schommelt, en zwerft her en der.” Hij onderscheidt in het denken geen hoofd- en bijzaken; de beweging van de gedachtenstroom is een essentieel onderdeel van het denken. Zijn formulering bepaalt het wezen van wat hij formuleert.’ (Anton Haakman) Montaigne dacht zoals hij reisde en hij reisde zoals hij dacht. Het toeval
speelt een grote rol in zijn leven. Toeval in de betekenis van gebeurtenis. Zoals denken een gebeuren kan zijn. Een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet voorzien en zeker met gewild is, maar die hij toevallig op zijn weg tegenkomt. Montaigne houdt van niet te berekenen factoren, onberekenbare of onvoorziene voorvallen. Zijn omgang met citaten en gedachten van auteurs uit de klassieke oudheid berust vaak op toevalligheden. De interactie tussen zijn eigen associaties en de denkbeelden van klassieke filosofen getuigt van een quasi aleatorisch componeren. ‘Het zoeken was voor hem belangrijker dan het vinden. Hij hoeft met tot definiteive conclusies te komen en heeft de hoop op het vinden van een absolute waarheid allang opgegeven. Hij denkt niet, en hij reist niet om een doel te bereiken. Hij is alleen maar van plan om zich
| |
| |
te bewegen. Hij kan van plan veranderen, hij kan van mening veranderen. Hij heeft niets tegen het maken van omwegen. Tijdens het reizen heeft hij geen duidelijker doel voor ogen dan bij het schrijven van zijn essays.’ (Anton Haakman) Bij Montaigne wordt het onberekenbare gebeuren beschouwd als een fenomeen of een verschijnsel zelf. ‘Als wij de jeugd iets op het hart moeten drukken is het wel actief en waakzaam te zijn. Ons leven is een en al beweging.’ Hij wijst op dit soort alerte ‘wakker-zijn’ omdat ‘beweeglijkheid en verscheidenheid in de mens en in de wereld’ de uitgangspunten van zijn denken zijn. Om goed te kunnen leven moet je goed met de dood kunnen omgaan. ‘De dood verweeft zich met ons leven en is alom aanwezig. Het verval is zijn voorbode en tekent zich zelfs in onze bloei al af.’ Hij schrijft verder in het essay ‘Over de ervaring’ dat de natuur geen roemrijke lotsbestemmingen nodig heeft om zich te manifesteren en haar werk te verrichten: zij toont zich op alle niveaus op gelijke wijze, zowel op het toneel als achter de coulissen. ‘Wij zijn het aan onszelf verplicht om goed te leven, niet om goede boeken te schrijven, en het gaat er niet om veldslagen te winnen en gewesten te veroveren, maar om kalmte en rust te vinden bij de dingen die wij doen. Een zinvol leven leiden, dat is een meesterwerk waarop je trots kunt zijn. Alle andere zaken: regeren, schatten vergaren, bouwen, zijn van ondergeschikt belang, niet meer dan bijkomstigheden.’
|
|