Deze overweging zowat halverwege de roman is niet overbodig, want het eigenlijke onderwerp - de begrafenis van Jean-Luc, gestorven aan de gevolgen van een hersenschudding na een dom auto-ongeval, en de doodsgedachten die dat meebrengt - wordt volgens het beproefde reviaanse procédé van uitweidingen vol geouwehoer voortdurend uitgesteld.
De kritiek op alles wat maar misloopt in de maatschappij, en dat is heel veel, wordt soms heel spits geformuleerd, meestal zeurderig. Niet van gisteren dateren Reves afkeer en zelfs demonisering van de sociaal-democratie, die volgens hem teveel totalitaire trekken vertoont die hem herinneren aan de communistische ideologie die zijn jeugd vergald heeft. Maar er is ook nog de onveiligheid in de maatschappij, het geweld van ‘die gedoogzonale zombies’, de rampzalige gevolgen van de beeldcultuur en de verrekijk (‘Echt een zegen, dat medium, zeker voor een volk met ruim 9 (negen) procent analphabethen (sic)’), de politiek waar hij vierkant tegen is, ‘want die brengt het volk aan de macht’.
Er zou een fraaie bloemlezing samengesteld kunnen worden van reactionaire, provocerende, discriminerende, kwetsende uitspraken in Het Boek Van Violet En Dood. De collega-schrijvers of critici die er een veeg uit de pan krijgen of zelfs een hele pan smurrie over het hoofd gekieperd, vormen geen rijtje, maar een rij: Andreus, Achterberg, Vestdijk, Nuis, R. Campert, Fens, Rubinstein, Vinkenoog, Biesheuvel en natuurlijk ook zijn Geleerde Halfbroer. Neen, ditmaal geen Van Dis en Mulisch. De laatste krijgt alleen een verholen eervolle ironische vermelding in de uitspraak: ‘Ik benijd wel eens de recensent die een boek weet te bespreken zonder het gelezen te hebben, of een schrijver die na al die eeuwen van zoeken de hemel ontdekt.’ Overigens speelt Reve naar gewoonte eerst de man en dan de bal. Een sneer naar Vestdijk in volgende termen: ‘(...) de grote schrijver Simon Vestdijk, die 17 (zeventien) jaren achtereen de Nobelprijs niet kreeg, (...)’ is best aardig, maar Renate Rubinstein een gevaarlijke heks noemen die een eigenaardige doodslucht bij zich had, vind ik veel minder en eigenlijk helemaal niet leuk, ook al blijf ik altijd bereid de persona poetica van de schrijfster los te denken van de persona pratica.
Al dikwijls hebben commentatoren de vraag gesteld of Reve dat nu allemaal werkelijk meent. Waarschijnlijk wel is het antwoord, maar de lezer moet daarbij de context niet uit het oog verliezen en de rol die de auteur voortdurend speelt.
Dat geldt ook voor zijn beschouwingen over katholieken en katholieke dieren, over God die Eenzaam is en als hij drinkt, dat niet zonder reden doet, over de moeder van God ‘die een vrouw was, Troosteres der Bedroefden, beschermster van homo's, gek genoeg, maar ook van alcoholisten, matrozen en zelfs van dieren die haar in nood of pijn aanriepen.’