Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 141
(1996)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Bert Vanheste
| |
[pagina 230]
| |
Vlamingen staat de Nederlandse literatuur nu eemnaal voor de literatuur in het Nederlands. Anbeek erkent het nu: Nederlands is een vertroebelende term. Daarom vervangt hij die door ‘Hollands’, overigens een niet minder troebel begrip: een geschiedenis van de Hollandse literatuur riekt voor menige Nederlander buiten Noord-en Zuid-Holland al te zeer naar de Grachtengordel. Intussen reageerden de Vlamingen zoals een minderheid dat pleegt te doen. Vrouwen vragen aandacht voor hun specifieke problemen, accepteren of dulden aparte aandacht voor typische mannenproblemen, maar steigeren als een studie over de problemen van de eigentijdse mens het uitsluitend heeft over mannen.
Toch is er meer tussen 1830 en heden dan één Vlaamse en één Nederlandse worst. Zo bestaat het Vlaamse literaire systeem uit een samenraapsel van brokstukken van diverse kleinere systemen: het vrijzinnige, het katholieke, het Vlaams-nationale en sinds een paar decennia het ‘autonoom literaire’. Die vaststelling ondermijnt echter geenszins Anbeeks stelling. Ook op het niveau van de deelsystemen is de Vlaams-Nederlandse verwevenheid meestal gering. Al komt het me voor dat Gezelle zijn katholieke woorden in aanzienlijk meer zielen van Nederlanders heeft gezaaid dan Anbeek lijkt te erkennen, toch stond enkel in Vlaanderen een schare priester-dichters op. Lastiger is de vraag hoe verweven bijvoorbeeld de vrijzinnige en de katholieke literatuur eigenlijk wel waren. In Nederland mag de Vlaamse staatsprijswinnaar Van Wilderode inderdaad zo goed als onbekend zijn, maar ook in Vlaanderen wordt (werd?) hij buiten het flamingantisch-katholieke kamp nauwelijks erkend. Volstaat het voor een literatuurgeschiedenis die de verwevenheid centraal stelt dat katholieken en vrijzinnigen op elkaar reageren? Niemand verdenkt er toch de Serviërs, de moslims en de Kroaten van een eenheid te vormen omdat ze elkaar bestrijden? Wellicht dienen we nog een stap verder te zetten. In Literatuur. De twintigste eeuw (deel 9 van de Culturele geschiedenis van Vlaanderen) wordt geen poging ondernomen om de Vlaamse literatuur sinds 1916 als een eenheid te beschouwen: de ontwikkeling van het proza, de poëzie, het toneel en de beschouwende literatuur wordt in aparte hoofdstukken weergegeven. (Blijkbaar was in 1983 de tijd nog niet rijp voor een bespreking van de jeugdliteratuur.) Anbeek weet als weinig anderen dat proza en poëzie en al helemaal het toneel vaak niet of nauwelijks op elkaar reageren. Als hij streng is in zijn eigen leer, moet hij misschien ook het geloof in een Noordnederlandse literatuurgeschiedenis afzweren.
Anbeek lijkt te erkennen dat de keuze voor het behandelen van twee literaturen in één geschiedenis bepaald kàn worden door de | |
[pagina 231]
| |
vastgestelde verwevenheid. Kunnen suggereert dat andere argumenten niet uitgesloten zijn. Meer daarover vernemen we echter niet. Wel laat hij doorschemeren dat voor hem pragmatische of politieke argumenten niet verwerpelijk zijn als het gaat om de propaganda voor het Nederlandstalige boek, maar onzinnig zijn als het de keuze voor een gezamenlijke of aparte literatuurgeschiedenis betreft.
De lezer die weet heeft van Anbeeks andere pet, kijkt vreemd op. Als lid van de redactie van Nederlandse literatuur, een geschiedenis heeft Anbeek immers steun verleend aan een even eigentijdse als prestigieuze literatuurgeschiedenis die de Nederlandse literatuur opvat ‘als literatuur van het Nederlandstalige deel van de wereld’. En dat minstens evenzeer op pragmatische als op literaire gronden: ‘Letterkundig gezien behoren Noord en Zuid dicht bijeen en we doen er wijs aan dat in het grote Europa zo vaak als mogelijk is te demonstreren.’ De keuze van de (in hoge mate Noordnederlandse) redactie blijkt niet of nauwelijks geleid te hebben tot de geforceerde verbindingen (‘terwijl in Vlaanderen’ of ‘anders dan in Nederland’) die Anbeek vandaag blijkt te vrezen. Omdat de redactie er blijkbaar geen behoefte aan had de twee verhalen kunstmatig in elkaar te schuiven. ‘De geschiedenis bestaat niet. Ieder geschiedenisboek is een constructie achteraf, een visie op feiten, structuren en persoonlijkheden.’ Meer dan honderd auteurs schreven een essay waarin zij op hun manier een facet van de Nederlandse literatuur benaderden. Het geheel levert een ‘polyperspectivische kijk’ op, zeg maar een ‘postmodern’ verhaal. Allesbehalve een eenheidsworst dus.
Weinig gerechten zijn zo (h)eerlijk als waterzooi. Het kookvochtGa naar margenoot+, de groenten, de diverse soorten Noordzeevis, alles is herkenbaar gebleven, vult elkaar aan, spreekt elkaar zelfs tegen. Zo ongeveer stel ik me ook een Nederlandse literatuurgeschiedenis voor. Als eenheid in verscheidenheid. De lezer (hoofdzakelijk toch docenten en studenten/leerlingen) ontdekt twee literaire systemen die zich soms parallel, dan weer verschillend ontwikkelen. Hij wordt uitgedaagd, geprikkeld door de uiteenlopende reacties van dichters, romanciers en dramaturgen, van Vlaamse en Nederlandse schrijvers, op de tweede wereldoorlog. Hij verkent de literaire, culturele en verdere maatschappelijke achtergronden van die verschillen en overeenkomsten. Hij ervaart de historische bepaaldheid, de betrekkelijkheid, van de reacties van vroeger en elders, en dus ook van hier en nu. Ongetwijfeld kan een dergelijke literatuurgeschiedenis in principe ook berusten op een confrontatie van bijvoorbeeld de | |
[pagina 232]
| |
Noordnederlandse met de Engelse letterkunde. Op literaire en cultuurpolitieke gronden ligt de keuze die de redactie van Nederlandse literatuur, een geschiedenis heeft gemaakt, meer voor de hand. ‘Het is evident,’ schrijft die redactie, ‘dat een geschiedenis van de Nederlandse letterkunde in de Middeleeuwen die zich zou beperken tot de grenzen van het huidige Nederland, een uitmiddelpuntig beeld zou geven (...).’ Zeg maar: een reformatie zonder (rijk) rooms verleden. Maar ook zonder het vrije, rationele denken dat in de Vlaamse steden de hervorming voorbereidde. En zonder het modernisme dat zich in Vlaanderen soms radicaler afzette tegen de burgerlijke eendimensionaliteit. Een puur Vlaamse literatuurgeschiedenis mist dan weer het vervolg van de eigen, door de machtspolitiek van de grote mogendheden abrupt afgebroken, ontwikkeling in het Noorden. Om maar iets te zeggen.
Blijft de vraag of de zo lekkere confrontatie binnen één boek dient te worden aangegaan. Anbeek is beslist niet de enige Nederlander met daadwerkelijke interesse en waardering voor de Vlaamse literatuur en cultuur. Hij is ongetwijfeld bereid om twee boeken naast elkaar te leggen. Zelfs om twee boeken te schrijven. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat hij en de zijnen tegen de stroom inroeien. Het gevaar lijkt levensgroot dat de opsplitsing in twee literatuurgeschiedenissen zal leiden tot een verdere verzwakking in Nederland van de belangstelling voor de Vlaamse letterkunde. Sinds de jaren zestig blijkt het Vlaamse aandeel in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen en bloemlezingen langzaam terug te lopen van 1 tegen 4 naar 1 tegen 5, 1 tegen 6. Een aanzienlijk negatievere ontwikkeling valt af te lezen van de literatuurlijsten van docenten en scholieren. Vlaamse boeken komen nog nauwelijks voor op Nederlandse lijsten. Ook in de bulk-, uittreksel- en samenvattingboeken verdwijnen de oude Vlamingen en komen er nog nauwelijks nieuwe bij. Het heeft er de schijn van dat door de mediatisering en breder door het vooropstellen van de nieuwswaarde van literatuur, de aandacht in ontstellende mate beperkt wordt tot de recentste boeken uit het eigen milieu. In Vlaanderen verloopt dat proces een stuk langzamer, wellicht mede doordat in de handboeken de Noordnederlandse literatuur nog steeds niet gemarginaliseerd is. Een confronterende literatuurgeschiedenis kan een onmisbare bijdrage zijn aan een nieuwe subcultuur die gegrondvest is op de authentieke ervaring dat waterzooi zoveel uitdagender, boeiender, smakelijker is dan de fast-food produkten van de cultuurindustrie. |
|