Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 139
(1994)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Chris Honingh
| |
[pagina 486]
| |
ZygoteAan de randvoorwaarden was voldaan
toen zij zich naar hem toegebogen had;
ze voelde dat de buit haar nu niet meer
ontgaan kon. Ze hield haar hand wat uit
zijn buurt vandaan om zijn gevoeligheid
niet nodeloos te krenken. Wat klein was,
werd nu groot, ze keek ongeremd in zijn
hardvochtig oog, waarin men makkelijk
een paard kon drenken. Onstuimig viel
ze aan en gooide met capsules, ruwe pit
en ongeschilde vrucht. Ze kastijdde wie
ze liefhad menigmaal, zodanig dat het
eigenlijk wel wat weg had van verleiden.
| |
[pagina 487]
| |
Kristal't Perspectief heeft alles neergeslagen,
had ik die ruimte maar gekregen en een
lijmpot en een schaar; ik had mijn vlak
gevuld met koddige meisjes die blozen in
duizenden kleuren en jongens die zingen
met zilveren tongen, begeleid door een
glazen gitaar. Maar 't is gewoonweg niet
waar, de waarheid ligt altijd in scherven.
Neem maar van mij aan, dat de kruidige
meisjes hun lippen gaan tuiten, zodat de
kelken ontsluiten en de stampers zwaar
dampen, als deze dag volmondig begint.
| |
[pagina 488]
| |
PeptidePang! daar springt een vlinder open, wat
slaan de vleugels vlug weer toe als handen
die ongaarne tot applaus zijn te bewegen.
De roltong kronkelt naar de ingewanden
waar de nectar ruist, de kleine binnenzee.
We hebben in de tuin gezeten, genietend
van de avondzon en als de laatste stralen
ons gezicht aftasten valt er af en toe één
in onze van verbazing openstaande mond;
zo wordt een tere lont in ons ontstoken.
De vlinder wentelt om en om en rust niet
voor we van zijn liefde zijn doordrongen.
| |
[pagina 489]
| |
HybrideWat zijn we bleek, deze geboorte heeft
ons geen goed gedaan. We komen onder
brede parasols vandaan en onze voedster
opent trots haar boezeroen en terwijl het
gezelschap aanschuift zegt ze luider dan
normaal: ‘Tast toe, tast toe, er is genoeg!’
Dat we er blozend bij staan is maar schijn,
want niemand heeft ons horen krijsen in
de lange nacht, het raspen van de eerste
ademtocht. Toch is er ook onzekerheid
die knaagt en die omslaat in bitterheid,
wanneer men naar onze afkomst vraagt.
|
|