dreef. Een hotel zonder gasten, omdat niemand van buiten het stadje Geisa mocht bezoeken. Möller was inmiddels allang dood (al gaan er geruchten dat hij daarna nog ergens opdook, precies tegenovergesteld aan Beck/Hein, van wie men zegt dat hij overleden is).
Een andere analogie tussen de commendatores en Möller ligt in het feit dat ook diens naam door Haakman voor de roman gewijzigd is. Het verhaal - waarmee De onderaardse wereld van Athanasius Kircher opent - stond juni 1990 in het tijdschrift De Revisor. Er zijn geen verschillen met de boekversie... behalve dat Möller eerst Rohr heette. Wil Haakman met de naamswisselingen benadrukken dat wat aanvankelijk als documentaire en reisverhaal was bedoeld, binnen het kader van De onderaardse wereld van Atbanasius Kircher plotseling fictie is geworden? Vond Haakman dat de werkelijke geschiedenissen van de commendatores en Möller zo ongeloofwaardig waren, dat hij het boek dan maar zelf een roman heeft genoemd?
In ieder geval is dit reisverhaal door Louis Ferron tot vertrekpunt gemaakt van zijn nieuwste roman Spergebied. Niet alleen vanwege de bijzondere locatie, maar waarschijnlijk ook omdat de Kircheriana iets aanstekelijks hebben. Ferron bedankt Haakman dan ook op het colofon. Een en ander betekent niet dat Spergebied een aftreksel is van de roman van Haakman. De verschillen zijn reuzegroot.
Een Nederlandse geleerde komt na de val van de muur naar (een stadje als) Geisa om het Kirchermuseum te zien en logeert als eerste gast in het hotel dat de overleden eigenaar zo zinloos al die decennia heeft opengehouden. Dit verhaal is, zoals gezegd, voor Ferron slechts het vertrekpunt. Niet de geleerde en zijn onderzoek (Kircher wordt alleen terloops genoemd als een zinloos postmodern onderwerp, als aanleiding voor een vlucht uit een persoonlijke impasse) spelen de hoofdrol, maar de dode hotelier, of misschien uiteindelijk diens joodse vriend en latere knecht Kanner.
Nee, als Ferron iemand moet bedanken, is dat eerder de overleden auteur Thomas Bernhard (die aan dezelfde ziekte, met de omineuze naam ‘Morbus Boeck’, stierf als hoofdpersoon August Beckering) en die aan het begin van het verhaal uitgebreid door Ferron wordt genoemd. Het hele boek door handhaaft Ferron de voor Bernhard zo typerende vrije indirecte rede, gecombineerd met diens lievelingsprocédé om uit de tweede hand over het leven van de hoofdpersoon te vertellen, liefst over iemand die al dood is. Zo luidt de slotzin: ‘En ik hoorde hem, Kanner, zeggen dat hij, August, tegen Kanner gezegd zou hebben dat hij, August, van hem, Kanner, gehoord zou hebben dat...’
Die Bernhard-stijl past uitstekend bij het dubbelzinnige karakter van Spergebied. Het wordt namelijk niet altijd duidelijk wanneer de verteller spreekt, dan wel Kanner (dan wel Beckering). En dubbelzinnig is de roman omdat het verhaal van Kanner soms niet helemaal lijkt te kloppen. Alleen, waar precies niet, vraagt de verteller zich af: ‘Wie moest je toen geloven, wie moet je nu geloven, Kanner? De leugen is een geile aap, hij wil bij zijn kloten gegrepen worden en die aap heet Kanner die zich verstrikt in zijn eigen verhalen.’ De wandeling van Kanner door het gebied dat vol ligt met mijnen, beschouwt de verteller als symbolisch voor de duistere kronkelingen die zijn verhaal over het verleden maakt.
Kanner was de jeugdvriend van Beckering. Uit zijn verhalen zou je kunnen opmaken dat Beckering zich tijdens en na de oorlog als een opportunist gedroeg. Onder de nazi's volgde hij een opleiding aan de kunstacademie, vlak na de bevrijding smokkelde hij en wat later bracht hij het tot de status van DDR-kunstbons. Dan blijkt hij betrokken bij