Jan van Hooff, integendeel, ik ben een bangeschijter.
Het verbindt zich met het ogenblik waarop ik in het zwembad voor de eerste maal in mijn leven zal duiken vanaf de verende lage springplank. Alles geprobeerd vantevoren, vanaf het trapje aan het water gewend, van de kant af gesprongen, maar nu, voor het eerst, zal er lucht zijn, houvastloosheid, tussen mijn voeten en de materie. Dat moment. Tussen vrees en moed. Altijd weer. Talloze ogenblikken in het bestaan, van school tot baan, van het afhankelijke begin tot het zogenaamd zelfverzekerde leiding geven en oordelen vellen.
En dat is nog maar één gevoel. We hebben er zoveel meer. Maar altijd was er het besef van: wat ik doe is aan een plaats gebonden. Ik kan het mij alleen herinneren als ik weet waar het was. Ik kan het alleen opnieuw beleven wanneer ik het water weer raak, gras en dennenaalden ruik, stenen en staal voel. Dichter-prozaschrijver H.C. ten Berge zegt het zo: ‘Er is geen tijdsverloop zonder plaats en bewustzijn.’ Precies, zo zie ik het. En hij gaat verder: ‘Eens, toentertijd, in de toekomst betekenen niets op zichzelf. (...) Plaats geeft wel vaste grond onder de voeten. Een plaats waar je bent, waar je was, verbindt een persoonlijk feit met een onpersoonlijk en meer objektief gegeven: de binnenwereld wordt verbonden met een buitenwereld die door iedereen in beginsel geduld, bereikt of begrepen kan worden.’ (De beren van Churchill, Amsterdam, 1978, p. 5)
Er zijn publieke monumenten die de verbinding laten zien tussen feit en emotie. De Dokwerker van Mari Andriessen, ter herdenking van de Februaristaking, staat precies daar waar tijdens de Duitse bezetting voor het eerst massaal werd geprotesteerd tegen de jodenvervolging, voor het eerst niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Dat de emotie die het beeld moest uitdrukken alles heeft te maken met ‘het verzet’, blijkt onder meer uit het feit dat in de latere jaren de Dokwerker ook het verzet tegen anderen dan de nazi's symboliseerde: van Griekse kolonels en Pinochet in Chili tot het Amsterdamse stadsbestuur toe. ‘Verwoeste stad’ van Zadkine zal altijd herinneren aan het bombardement op Rotterdam. Op de plaats waar alles werd platgegooid. Het beeld van Willem Reijers op de Afsluitdijk, die grote geopende hand van steen en de duif ervoor, staat precies daar waar een groep verzetsstrijders werd gefusilleerd. De man met de gescheurde vlag van Marius van Beek die van de Waalbrug loopt in de richting van de stad blijkt een monument dat ook nog eens onze eigen tijd weerspiegelt: zoveel keren al zagen we op het medium dat niet eens bestond toen Van Beek zijn beeld maakte, mensen die bevrijd zwaaien met een vlag waaruit het gehate symbool van decennia onderdrukking is gereten. En alleraangrijpendst is daar het stuk spoorlijn in Westerbork dat als het ware resteert van de gruwelijke herinneringen aan de transporten naar de concentratiekampen.
Er zijn ook persoonlijke monumenten, waarin tijd en plaats zich met elkaar verenigen: gedichten, romans, toneelstukken, literatuur, schilderijen, prenten, beeldende kunst. Ze doen geen poging een volk een stem te geven, ze zijn de uitdrukking van wat één man of vrouw in dit leven bezig heeft gehouden.
Daarover gaat deze reeks monologen.
Uit de emotie die hierboven is beschreven ontstond het idee om een aantal scheppende kunstenaars te vragen naar het verband waar Ten Berge over schreef. Hoe eigen zijn plekken geworden waarop wij ons eens, ooit bevonden? Hoe is de relatie tussen plaats en gebeurtenis, tussen gebeurtenis en beleving van de plek waar het gebeurde? Tot goed begrip: het gaat om het verschil tussen vakantiekiekje en document humain. Die kiekjes interesseerden ons