Rainer Maria Rilke
Het Leven van Maria
Vertaald en ingeleid door Jozef van Acker
De kleine bundel Das Marienleben van Rainer Maria Rilke, is in vele opzichten een merkwaardig werk. Het is geschreven in de maand januari van het jaar 1912, tijdens een verblijf van Rilke op het slot Duino, nabij Triëst aan de Adriatische zee en gepubliceerd in het jaar 1913. Daar, in Duino, ontstonden toen ook tegelijkertijd de eerste en de tweede van de zogeheten Duineser Elegien, die schijnbaar ver af staan van de kleine reeks gedichten die samen Das Marienleben uitmaken en teruggrijpen naar een thematiek en een vorm die door Rilke toen definitief verlaten scheen.
De Duineser Elegien (voltooid in 1922, samen met Die Sonette an Orpheus), staan aan het eindpunt van een evolutie van de dichter. Die vangt aan bij een jeugdpoëzie waarin symbolen uit de katholieke sfeer en bijbelse motieven een rol spelen, en gaat voort in een fase van onbestemd godsverlangen en wazige mystiek, uitgedrukt in de gebeden van Das Stunden-Buch. Ze bereikt een keerpunt in de Neue Gedichte, waar, onder vele andere, de bijbelse motieven terugkeren in een eigen Rilkeaanse interpretatie.
Voor Rilke behoorden de gedichten van Das Marienleben dan ook tot een voltooid verleden. In dat verleden had Rilke inderdaad Mariagedichten geschreven, ongetwijfeld onder de invloed van het katholieke geloof, waarin hij was opgegroeid. Bij Rilke is Maria als inspiratiebron aanvankelijk belangrijker dan de engel. Maar de gedichten van Das Marienleben zijn de laatste die Rilke aan de figuur van Maria heeft gewijd, terwijl van dan af de figuur van de engel steeds maar belangrijker wordt, om in de Duineser Elegien een essentiële betekenis te krijgen.
Dit toont aan dat Das Marienleben zich op een breuklijn in de ontwikkeling van de dichter bevindt. Die bundel is daarom niet zonder meer een teruggrijpen naar een voltooid verleden. De sfeer, de toon, uitdrukkingswijze en thema's staan ver af van de Mariagedichten uit het jeugdwerk en de gedichten zijn rijper en meer voldragen van inhoud. Uiterlijk bekeken gaat het om een leven van Maria in taferelen, gaande van haar geboorte tot haar dood, over de grote momenten van aankondiging, ontvangenis, geboorte, lijden, dood en opstanding van Jezus. Rilke heeft er zelf op gewezen dat hij hierbij geïnspireerd werd door de schilderijen van Titiaan en Tintoretto. Het is overigens bekend dat hij een grote belangstelling had voor de schilderkunst van de Italiaanse Renaissance in het algemeen, waarin taferelen uit het leven van de Heilige Maagd legio zijn. Als bron voor de gedichten noemt Rilke ook het Schilderboek van de Athosberg, een achttiende-eeuws boek met iconografische aanwijzingen voor de picturale uitbeelding van het leven van Jezus en Maria in de kerken.
Elk gedicht vormt, als een schilderij, een tafereel op zich, schijnbaar zonder verband met de andere. De innerlijke samenhang van de bundel wordt gevormd door de figuur van Maria en haar houding in de diverse dramatische fasen