beetje bekend werd. Van de bundel, Eerste verlangen en andere dingen, werd slechts het titelverhaal bewaard, en gepubliceerd in het eerste nummer van het mee door mij opgerichte tijdschrift Het Cahier, initiatief van ‘De Nevelvlek’, en later in mijn bundel Vogels met rode beulskoppen. De andere verhalen gaf ik, op zijn verzoek, aan Michel Oukhow, die er een of enkele van in De Vlaamse Gids wou publiceren. Dat is nooit gebeurd, want hij speelde het manuscript kwijt. Een paar jaar geleden belde hij me onverwacht op, met de verheugende mededeling dat hij het, heel toevallig, en dus na decennia, had teruggevonden. Ik kon niet onmiddellijk naar hem toe, belde enkele dagen later om een afspraak te maken, maar toen bleek het alweer verdwenen. Veel gaat er niet aan verloren.
Ook mijn eerste uitgever was een Nederlander, de firma A.A.M. Stols/J.P. Barth, te 's-Gravenhage. Mijn eerste roman werd in februari 1958 zeer geestdriftig geaccepteerd, maar pas in juli 1963 gepubliceerd, waarna de uitgeverij onmiddellijk op de fles ging.
Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam, besloot mijn tweede roman uit te geven, publiceerde ook mijn twee volgende boeken, waarna ze het manuscript van mijn vierde roman, De nacht bekijken, zoek maakten. Het lijkt onwaarschijnlijk, maar zo is het en niet anders. Het gebeurde nog in het tijdperk vóór het fotocopieerapparaat, en ik had slechts een zeer gedeeltelijke doorslag bewaard. Een deel van de (driedelige) roman heb ik, uiteraard aangepast, als novelle opgenomen in Vogels... In 1980 ontving ik van uitgeverij Meulenhoff een pakje met vriendelijke begeleidende brief: ze hadden het boek teruggevonden.
Het ligt nu, een beetje geel geworden, in mijn kast.
Ik stapte over naar uitgeverij Standaard, ook omdat ik daar de kans kreeg om mijn interviewboeken te maken, maar het contact met Nederland bleef sterk. Een van de eerste schrijvers die ik voor Schrijven of schieten interviewde was de dichter Ed Hoornik. Hij was opgetogen over het inteview en suggereerde me te proberen al die gesprekken in kranten en tijdschriften in voorpublikatie te brengen. Hij nam zelf contact op met de Volkskrant. Men nam mijn interview met hem inderdaad op, en vroeg me meteen of ik bereid was voor hen een soort culturele correspondentie uit Vlaanderen te verzorgen. Dat heb ik gedaan, van 1969 tot 1980.
Precies in die periode werd het muurtje tussen Nederland en Vlaanderen niet verder afgebroken maar weer opgemetseld. De interesse en waardering voor de Vlaamse literatuur werd heftig teruggeschroefd.
Er zullen allicht vele oorzaken voor zijn, de inzinking van het Vlaamse proza stimuleerde de belangstelling niet, ook de economische crisis zal wel een rol hebben gespeeld. De Vlaamse literatuur werd in Nederland gereduceerd tot de namen van de enkelen die nog bij een Nederlandse uitgever zaten, en daarmee was de kous af. Recensies van boeken of vragen voor interviews werden zeldzaam, uitnodigingen van tijdschriften voor medewerking nog schaarser. Vlaamse boeken werden zo goed als onvindbaar in Nederlandse winkels. Maar goed, we verdwenen niet helemaal uit elkaars beeld.
In 1977 startte boekenclub ECI met de reeks Schrijvers van Nu, een initiatief van Koos Schuur, waarmee hij debuterende auteurs een extra-impuls wou geven, door ze met een aparte, mooi verzorgde ECI-editie bij het grote publiek van de boekenclub te introduceren. Dat principe werd later uitgebreid tot auteurs met al een aantal titels achter hun naam, maar die nog niet de waardering hadden gekregen waar ze recht op hadden. Er werd een commissie geïnstalleerd die vier boeken per jaar moest selecteren, en daarin zit ik als enige Vlaming, samen met Maarten 't Hart,