Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134(1989)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 513] [p. 513] [1989/5] Charles Ducal Het gat in de spiegel Blind Er zat een heks op het heft van een mes. Zij vloog, zij sneed door mijn kamer, door de oneindigheid om mijn bed. Ik was zes. Ik kon niet ontwaken. Zij reet het landschap open waarin ik wou slapen, zij prikte de ogen uit van mijn portret. Ik werd blind, kon naar later, waar heksen niet mogen. Nu rijdt een vrouw voorbij in een wagen. Wij groeten elkaar. Er is geen besef, geen taal om wie zij is te verraden. Zij bestaat. Meer kan van haar niet gezegd. [pagina 514] [p. 514] Muze ‘Hij schrijft. Hij stamelt mijn lichaam, een dwang die hij lijden wil als mijn gebod. Ik ben mooi. Ik maak het dichtertje bang, zegt hij. Hij doet enkel alsof, taktiek om zichzelf te verliezen. Zijn taal ruikt naar handig genot waarvoor ik als zweepslag moet dienen. Zijn ogen verraden de vod. Hij stuurt me zijn verzen cadeau, hardnekkig, als een die zijn recht wil, de vleeswording van zijn woord. Hij speelt ons voortreffelijk. Net echt.’ [pagina 515] [p. 515] Portret van Charles Ducal door Anne van Herreweghen. [pagina 516] [p. 516] Godsdienst Het was, in de woekering van talen die mij ontnuchterde na Gods dood, vreemd je mooi te zien en onbeschadigd, alsof het toch de wereld was die loog en niet mijn hand die je bewaren wou, voor later, in een goed gemaakt beeld dat, onaangetast door de eeuw, ligt te slapen, en Gods instemming heeft. Ach, ik weet wel dat ik je mooi loop te praten, verslaafd aan een ouderwets rijm, dat sterkere dichters hebben verlaten, die buiten de godsdienst zijn. [pagina 517] [p. 517] Niemand De nacht heeft je gezicht weggevreten. Je leeft in mij, zo donker, zo diep dat het onderscheid tussen ons is verdwenen. Je doolt op de tast door kelders vol beelden, verwilderd, verstoten, onthoofd. Je nagels krabben het mos van de stenen, je leest inscripties waar niemand in woont. Alleen het gemis is gebleven, de scherven van een verloren gezicht. Wie ben ik, wie kom jij verbeelden? Ik krijg het gat in de spiegel niet dicht. [pagina 518] [p. 518] Dwergen Deuren weg, ruiten aan scherven. Tochtgaten jagen de mist door het huis, door lege kamers waarin dwergen spoken, kinderen van een sneeuwwitte bruid. Zij vulde hun bekers en borden, daarom hongeren zij levenslang. Zij stopte hen weg in het donker, elke nacht horen zij het gestamp in de muren: een paard wordt gestald, een grendel verschoven. Zij laat hem in. 's Ochtends is het huis leeggestolen, vol gaten. De mist vult ze in. Vorige Volgende